
op pi. 2192, zijn gevonden door Dr. H. A. A. van der L e k , beide in een der warme kassen van den
Leidschen kruidtuin, de gewone vorm den 29 Aug. 1912, de lichtgele en zwavelgele vormen den 2 Aug.
1912.
Volgens Oudemans werd deze soort reeds gevonden op sphagnum in de korfjes, waarin Orchideeën
gekweekt werden te Amsterdam, Leiden en Putten. Wat de var. lutea betreft voegt hij er nog aan toe,
dat deze zich gemakkelijk laat drogen en zeer weinig last heeft van insectenvraat. Volgens B icken
ontstaat hij uit uiterst kleine, bleeke of helder gele sclerotiën (Scl. mycetosporum Nees) dat een zacht
vlokkig mycelium doet ontstaan. Het vervloeien, benevens de eigenschap, dat de spore een kiemporie
heeft, heeft aanleiding gegeven dat hij tot een afzonderlijk geslacht, Leueócoprinus Pat. is gebracht.
Het is merkwaardig hoe niet alleen deze soort, als L. Meleagris, waarmede zij verward werd, als ook L.
haematosperma Buil. in plantenkassen worden aangetroffen, wat wel eenigszins wijst op hun exotische
afkomst.