
M N
BOLETUS VERSICOLOR ROSTK.
Veelkleurige Boleet.
PI. 2206.
N a t u u r l i jk S t e l s e l : Cl.. Fungi. Subol. Basidiomycetes. Ord. Hymenomycetes. lam. Boletaceae.
S o o b t sk e nm e r k e n : Hoed 3—5,5 cm., eerst gewelfd, dan uitgespreid, bloedrood, daarna bruin wordend,
meestal met min of meer roodaehtigen tint, fijn fluweelachtig, of meer nog dicht bepoederd.
Jonge exemplaren met iets ingerolden hoedrand.
Steel S x l cm., in jongen toestand vaak min of meer buikig, overigens vrij slank (behalve bij eenige
afwijkende exemplaren), glad, niet vezelig-gestreept./geel tot geelbruin met duidelijk rooden tint.
Buisjes 3—6 mm. lang, geel. Poriën vrij groot, vaak eenigszihs onregelmatig, zwavelgeel, daarna
olijfgeel of bruinachtig.
Vleesch vrij dik, wit tot gedachtig, weinig blauw kleurend, min of meer geelgrijs in den steel.
Sporen bronskleurig in massa; 11—14 X 5—6.p, verlengd elliptisch, met meerdere druppels.
B. vcrsicolor Bosfit. = B. smiguinms Wiih. sec. KaUenbach m lilt. — B. sangumeus Fries schijnt een
andere soort te zijn! Fries, Hym. Eur. (1874), p. 504; Quélet, Fl. Myc. (1888), p. 418; Massee, Br. Fungus
Flora, I (1892), p. 264, 266; Bouiier, Ie. Myc., T.143; BatoMle, Les Bolets (1908,1928), p. 19, 21; Bea,
Br. Basidiomyceteae, (1922), p. 564; Kernrad et MauUanc, Ic. sel. F.umg., T. 410.
Gr o e ipla a ts : In het gras in loofbosschen. Zeldzaam.
N e d e r l a n d : De afgebeelde exemplaren werden door den Heer P. J. A. J. Me u l em e e st e r in de omgeving
van Zwolle verzameld (Augustus 1916). Yan andere vindplaatsen in Nederland wordt deze soort
ook. opgegeven, maar van geen van deze vermeldingen is bewijsmateriaal aanwezig.