
TRICHOLOMA SCALPTURATUM (FRIES) QUÉLET.
PI. 2202.
Natuurlijk Stelsel: 01. Fungi. Subcl, Basidiomycetes. Ord. Hymenomycetes. Fam. Agaricaceae.
Trib. Tricholomeae.
Soortskenmerken: Hoed ongeveer 5 cm., grijs, bruin, vezelig, niet zijdeachtig, de vezels bij den
hoedrand loslatend tot kleine schubjes, eerst min of meer kegelvormig, dan uitgespreid, ingescheurd.
Steel 8,5—6 cm. X 10—15 mm., vezelig, gedraaid, vol, ongeveer grijs.
Plaatjes grijswit, geel bij aanraken, vrij dicht opeen, ongeveer 10 cm. breed, buikig, met een klein
tandje afloopend.
Vleesch wit, zacht, vrij dik in de hoed. Geur zwak.
Sporen ovaal, doorschijnend, 6 X 8,5 p..
Fries, Hym. Eur. (1874), p. 55, 58; Cooke, lil. Br. Fung., T. 215,165; Quélet, Fl. Myc. (1888), p. 286;
Bresadola,. Fungi Trid., p. 47, T. 151; Iconogr. Mycol., T. 74, 77; Rieken, Blatterp. (1915), p. 337, 338;
Rea, Br. Bas. (1922), p. 222, 223; KonradetMaublanc, Ie. Sel. Fung., T. 254. — Syn. T. argyraceum (Fr.)
Groeiplaats : In groepjes, in het gras. Zelden.
Nederland: De afgebeelde exemplaren werden door den Heer E. Kits van Waveren verzameld te
Aerdenhout bij Haarlem (Mei 1920). De zwam was reeds eerder bekend uit Nederland, en is ook nadien
nog wel meer gevonden, maar moet toch zeldzaam genoemd worden.