
CLITOCYBE PITYOPHILA (FR.) GILL.
Dennenminnende Clitocybe.
PL 2188.
. Stelsel van Linnaeus : 01. XXIY. Sect. Y. Cryptogamia. Fungi.
Natuurlijk stelsel: Cellulares Mycetes. Ord. Hymenomycetes. Fam. Agaricaceae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. XIV, No. 1044.
Soortelijke kenmerken : pileo albo, 4—7. cm. lato, carne tenui, plus minusve plano et umbilica-
to, saepe denique undulato et lobato, hygrophano, siccitate nitido-albo, glabro, lamillis quodammo-
do decurrentibus, fere 5 mm. latis confertis semper albis; stipite fere 5 cm. longo, 5 mm. crasso, ae-
quali, saepe compresso, albo, glabro, basin versus pruinoso, imperfecte cavo.
Hoed wit, 4—7 cm. breed, vleesch dun, min of meer afgeplat en genaveld, dikwijls ten slotte bochtig
en gelobd, hygrophaan, bij droogte glanzig wit wordend, glad; plaatjes eenigszins afloopend, ongeveer
5 mm. breed, opeengehoopt, steeds wit blijvend; steel ongeveer 5 cm. hoog, 5 mm. dik, gelijk,
dikwijls samengedrukt wit, glad, aan den voet bedauwd, niet heelemaal hol.
Agaricus (Clitocybe) pithyophüus Fr., Hym. Eur., p. 87. Gke. Hdbk., p. 49, III., pi. 104A. Massee, Brit.
Fg. FI. I I , p. 415.
Groeiplaats: Op den grond in dennenbosschen.
Nederland: Gevonden 8 November 1-912 in een dennenbosch op het buitengoed Zandhove onder
Zwollerkerspel door de Heeren Dr. J. S. Meulenhoff en P. J. A. J. Meulemeester. Ook over deze
soort bestaat verschil van meening. Terwijl Massee de soorten C. rivulosa P., C. phyllophila Fr. en 0.
pithyophila Fr. als afzonderlijk beschrijft, onderscheidt Rioken 0. rivulosa en phyllophila met de var.
pithyophila Secr., terwijl Costatin et Dufour alleen 0. rivulosa aannement met de var. phyllophila en
pithyophila.