
ANDROSACEUS HUDSONI (PERS. EX
Stekelige Mavasmius
PI. 2228
FR.) PAT.
Natuuklijk Stelsel: 01. Fungi. Subel. Basidiomycetes. Ord. Hymenomyeeteu. Fam. Agaricaoeae.
Trib. Collybieae.
Soortskenmerken : Zeer kleine paddenstoel. Hoed 1—6 mm. in diameter, gewelfd, vliezig, eenigs-
zins gestreept, wit, of vleesehkleurig. Be bekleeding van den hoed bestaat uit: a. oellen van zeer verschillenden
vorm, die aan den bovenkant bezet zijn met talrijke kleine, dicht opeen staande knobbeltjes.
i>. Cystiden van 40—70 p lengte, lang cylindriseh-kegelvormig van vorm, met een rond, opzittend
kopje. c. stevige, 400—800 p lange haren, met dikken, donkerbruinen wand, die soms aan den top ge-
vorkt zijn.
Steel 1,5—4,5 om. lang, haardun, vrijwel geheel donker roodbruin, behalve aan den top, waar hij
dezelfde kleur als de hoed heeft. De steel is, vooral onderaan, met eenzelfde soort haren bekleed als de
hoed, en vertoont aan den top een fijn poederig uiterlijk, dat veroorzaakt wordt door cystiden, die veel
op die van den hoed gelijken.
Plaatjes wit tot lichtgeel, piooivormig, aan een soort collarium aangehecht, afgewisseld door kortere.
Gewoonlijk zijn bij goed ontwikkelde exemplaren 8 a 9 groote plaatjes aanwezig. Bij kleine exemplaren
ontbreken de plaatjes soms vrijwel geheel.
Sporen kleurloos* langwerpig ovaal, toegespitst, eenigszins gekromd, met grooten oliedruppel, ca
12x5 p,.
Persoon, Syn. Fung., p. 390 (1801); Fries, Syst. Myc., I, p. 139 (1821); Hym. Eur., p. 478 (1874);
Patouillard, Hym. d'Eur., p. 105 (1887); Gooke, lil. Br. Fungi, PI. 1135, fig. B. (1888—90); Rieken,
Blatterp., p. 82 (1915); Rea, Br. Basidiom., p. 532 (1922); J. Favre in Schw. Zeitschr. f. Pilzk., IX , p.
136—137 (1931); Kühner in Le Botaniste, 25, p. 57—108 (1933).
Groeiplaats: Op afgevallen blaadjes van Ilex, tegen den winter. Zeldzaam.
Nederland : De afgebeelde exemplaren werden door mijzelf verzameld op het buitengoed „Huys
te Warmont” te Warmond op 8 November 1930. Het is de eenige mij bekende Nederlandsche vondst.
Opmerkingen: Het geslacht Androsaceus werd door Patouillard weer ingevoerd op grond van
de hoedbekleeding door cellen met knobbeltjes. Latere auteurs (K ü h ner , a.w.) pleiten, en waarschijnlijk
terecht, weer voor een samenvoeging met het geslacht Marasmius.
Verklaring der Afbeeldingen: a. Drie vruchtlichamen op blad van hulst (nat. gr.); b. Paddenstoel
(vergroot); c. Onderzijde van den hoed (ca 20Xvergroot); A. Voet van de haren op den hoed
(vergr. 660 x ) ; B. Top van deze haren (id.); G. Middenstuk van dezelfde (id.); D. Haren in hun geheel
(vergr. 240 X ’,