
A
HYPOCREA CITRINA (PERS. EX FR.) FR.
PI. 2214
Na tuu r lijk st e l s e l : Cl. Fungi. Subol. Ascomyeeïes. Ord. Sphaeriales. Fam. Hypocreaceae.
S o o r t s k e n m e r k e n : Stroma uitgespreid, vorm onregelmatig, afhankelijk van het substraat, waarop
de zwam groeit: takjes, grashalmen, e.d., vaak overtrekkend; vlak, de oneffenheden van het substraat
volgend, tot meer dan 1 dm. groot. Kleur citroen-, bleek- of okérgeel, soms duidelijk naar het
groene getint, zwart gestippeld door de ostiola dér peritheoia.
Perithecia peervormig, soms (als ze dicht opeen staan) eikaars vorm beïnvloedend, en dan wel met
vlakke wanden, ingezonken in de bovenste, gele laag van het stroma, met papilvormige opening te
voorschijn tredend, ± 160—170 X 250 p. De onderste laag van het stroma is zeer dik, wasachtig, bij
opdrogen meer kurkachtig en wit tot bleek geelgroen van kleur.
Asci lang cylindrisch, 90—120 X 5—6 p, voorzien van een enkele rij van sporen.
Sporen aanvankelijk 2-cellig, de bovenste cel rond, de onderste cylindrisch-eivormig, lichtgroen van
kleur, en iets ruw. De cellen laten reeds zeer spoedig (nog in de asci) van elkaar los en meten dan resp.
4—6 (x en 5—7 X 8—4 ji.
Persoon, Syn. Fung., p. 18 {1801); Fries, Syst. Myc., I I , p. 337 {1823); Summa Veg. Scand., 11, p. 383
{1849); Winter, in Rabenh., Kr. Flora, Abt. II, p. 141 {1884); Oudemans, Rév:, II, p. 398; Theissen in
Ann. Myc., IX , p. 56 {1911).
G r o e i p l a a t s : Op oude boomstronken, dorre bladeren, Polyporaceae e.d. substraten. Ook op den
grond.
N e d e r l a n d : Het. afgebeelde exemplaar werd gevonden door den heer E. K i t s v a n W a v e r e n op
1 Sept. 1924 te Oldonzaal. Het groeide op het vruchtlichaam van een Polijporacea (Ooriolus sp.?). De
microscopische detailteekeningen zijn gemaakt naar een exemplaar gevonden door den heer C. Ph.
V e r s c h u e r e n te Breda (Aug. 1982). Overigens is deze soort gevonden bij Den Haag, Baam en bij
Wageningen (Dr A. J. P. O out).
O p m e r k in g : Hoewel het afgebeelde materiaal op het vruchtlichaam van een Polyforacea groeide,
meenen wij toch, dat hier van de soort citrina sprake is. De soort (resp. variëteit) fungicola K a r s t . is
zoowel volgens de origineele diagnose (Mycol. Fenn., II, p. 204), als volgens materiaal in A l l e s o h b r -
S c h n a r l (Fungi ban., no. 66 en J a a p , Fungi sel. exs., no. 31) duidelijk.verschillend.
V e r k l a r in g d e r A f b e e l d i n g e n :
A. Wand van een perithecium (sterk vergroot).
B. Asei (vergrooting 940 x).
C. Jonge sporen in ascus (vergrooting 1100 x).
D. Rijpe sporen (vergrooting 1100 X).
E. Onder: Bijna rijpe spore (vergrooting 2400 X )• Boven: Detail hiervan, dat laat zien hoe de beide
helften der spore verbonden zijn.