
breed elliptisch tot londaohtig of hart-eivormig met lange en breede spits. Bloeitakken vrij lang met
drie en vijftallige bladeren, af staand behaard, stekels meestal weinig talrijk, kort en gebogen. Bloeid
e n kort, ± een dm. lang, trosvormig met opgerichte bloemstelen of samengesteld pluimvormig met
wijdnitstaande bijassen en bloemstelen, geen enkelvoudige bepaalde bloeiwijzen, bloemstelen twee tot
driemaal zoo lang als de kelkslippen en dicht gewapend met slanke stekels of schaars bestekeld, afstaand
behaard; hoofdas en bijassen afstaand behaard; stekels weinig talrijk of in grooter aantal,
recht, naaldvormig, in de bloeiwijze soms vrij breede stennblaadjeB verspreid aanwezig; schutblaadjes
klein, smal. Kelkslippen dicht grijsviltig behaard of groen, wit berand, bij de bloem uitstaande of teruggeslagen,
na den bloei teruggeslagen of uitstaande met korte of somtijds lange spits. Bloemblaadjes
smal, omgekeerd eivormig, of smal elliptisch, soms ovaal, alleen van aohter behaard, licht rood. Meeldraden
langer dan de stylen, roodachtig, niet tegen de vruchtbeginsels aangedrukt, doch verwelkend.
Stijlen groen, vruchtbeginsels iets behaard. Bloembodem behaard. Vruchtzetting onvolledig. (Schipper,
Ned. Kr. Aroh. 1927, bl. 225).
Verklaring van de Afbeeldingen: a. Bloem in doorsnede; &. Bloemblad; c. Steunblad 2 X.
Groeiplaats: Volgens Focke in Asoherson en Grabner, Synopsis Mitteleur. Flora VI. 1, bl. 479,
zou Muller deze hybride E. nemoralis genoemd hebben en haar bij Weissenburg hebben gevonden.
De op gemelde bladzijde beschreven E. nemoralis zou dan den auteursnaam Genevibr moeten dragen.
Nederland: De hier afgebeelde plant werd gevonden op 4 Aug. 1927 door de Heeren P. Jansen
en W. W. Schipper te Loenen op de Veluwe in de zoogen. Berkellaan.