
PENIOPHORA GIGANTEA (FR.) MASSEE 2215
PENIOPHORA GIGANTEA (FR.) MASSEE
Harszwam
PI. 2215
Natuu r lijk st e l s e l : Cl. Fungi. Subel. Basidiomycetes. Ord. Hymenomycetes. Fam. Coröioiaceae.
Soortbkbnmerkbn : Vruchtlichaam korstvormig uitgespreid over het substraat, kan tot enkele
dm2, groot worden; wasachtig, later opdrogend-en hard wordend, wit tot grijs met blauwaohtigen tint,
hier en daar ook iets geelaehtig, dof, glad, soms iets knobbelig, de oneffenheden van het substraat duidelijk
toonend, onder de loupe gezien bepoederd, met duidelijken rand.
Reoeptaculum tot ± 250 pt. dik, opgebouwd uit verschillende, niet scherp gescheiden lagen :
1“. een laag van basale hyphen, van 4—5 p dikte met zeer 'dikke wanden, welke hyphen nauw met
elkaar vervlochten zijn, en vrijwel parallel aan het substraat verloopen.
o°. een laag van dicht en onregelmatig vervlochten hyphen, die naar boven toe opstijgen tot de sub-
hymeniale laag. — Hyphen van beide lagen hier en daar met gespen.
Oystiden vrij talrijk, cylindriseh, soms spoelvormig, met tot 8,5 p dikken wand, 50—80 X 10 12 p,
vaak 15'lfot 40 p hoven het hyménium uitstekend, aan den top vaak geïnerusteerd. Sporen ovaal-
elliptisch, kleurloos, soms iets dorsaal afgeplat, glad, 5—6,5 X 8—5 p.
Fries, Syst. Mye., I, p. 448 (1821) (Thdephora); Hym. Eur., p. 648 (1874) (Gortmum); Ic. Hym., II,
Tab, 197, fig. 3 (1884) (Gorticium); Masses, Joum. Lmn. Soc. Bot., 25, p. 142 (1889) (Peniophora); Rea,
British Basid., p. 693 (1922); Bourdot et GaUin, Hym. de Fr., I, p. 318 (1927); Donk, Rev. Ned. Homo-
bas. Aphylloph., I ,m Med. Ned. Mye. Ver., X V I I I—X IX—X X , p. 171 (1931).
Groeiplaats : In naaldbosschen op stompen van coniferen en op den grond. Algemeen.
Ned erland. De boven op de plaat afgebeelde exemplaren zijn afkomstig uit Meyendel bij Wassenaar,
waar zij werden gevonden door wijlen mej. Cath. Oool (1914). De onderste afbeelding is gemaakt
naar een fragment, afkomstig uit Hilversum (W. J. Lütjeharms leg., 1982).