
PHOLIOTA RAECOX 86
PHOLIOTA PRAECOX P.
Voovjaavs Pholiota.
PI. 2186.
Stelsel van Linnaeus: 01. XXIY. Sect. V. Cryptogamia. Fungi.
Natuurlijk Stelsel: Cellulares Mycetes. Ord. Hymenomycetes. Fam. Agaricaceae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. X, No. 748.
Soortelijke kenmerken: pileo 5—8 cm. lato, carnoso, molli, convexo, mox plano, obtuso, sub-
glabro, levi, albescente, dein ravo, humido nee viscoso tempore pluviali, pallescente; stipite 5—10
cm. longo, 7—10 mm. erasso, cilindraeeo, pubescente et farinoso, dein glabro, fragili albeseente, farc-
to, dein cavo, annulo albo, reflexo, integro; lamellis emarginatis, adnexis, eonfertis, 6 mm. latis, albis,
dein fulvescentibus. Sporis subfuscis, 8—18 x 6—7 (x.
Hoed 5—8 cm. breed, vleezig, zacht, bol, weldra afgeplat, stomp, vrijwel kaal, glad, witachtig, dan
taankleurig, bij regenacbtig weer vochtig, maar niet kleverig, bleek wordend; steel 5—10 cm. hoog, 7—
10 mm. dik, cilindervormig, zachtharig en bepoederd, dan kaal, breekbaar, witachtig, gevuld, ten slotte
hol, met een witte, terüggebogen, volledige ring; plaatjes uitgerand, aangegroeid, dicht op een, 6 mm.
breed, wit, later bruin wordend. Sporen bruinachtig, 8—18 x 6—7 p,.
Agar. (Ph.) praecox P. Syn. f . 420; Fr., Epicr., p. 217; Sacc., Syll. V, p. 738; Oud., Bév. I, p. 224;
Massée, I I , p. 214: Cooke, lil., pl. 360.
Groeiplaats: Eenzaam of in groepjes tusschen het gras langs wegen en dijken, langs bouwland en
in tuinen.
Nederland : Door Oüdemans reeds vermeld voor Amsterdam, Lochem, Putten en Zuid Beveland.
In de mededeelingen der Myc. Ver. vermeld voor duinen Vogelenzang, aldaar gevonden, 1 October
1924 door den Heer Kits van Wa veren. De af geheelde planten werden door mij verzameld in Park
Braband onder Diepenveen, deels in Juni 1915, deels in het voorjaar 1916.