
mig, gesteeld, soms breed, onbeklierd. Bladstelen ongeveer even lang als de beide buitenste blaadjes,
veelal gebogen, op de bovenzijde vrij diep gevoord, niet zeer dicht, afstaande behaard, onbeklierd,
stekels met verbroeden voet, soms schaarsch. Bladschijven handvormig vijftallig, ook wel voetvormig,
de beide buitenste blaadjes zittend of kort gesteeld, blaadjes niet stevig, van boven niet zelden convex,
vrij helder groen, niet glanzend, van onder niet zeer dicht behaard, de rand iets ongelijk, scherp, maar
niet diep gezaagd, eindblaadje harteivormig of breed rondachtig met slanke spits. Bloeitwijgen kort,
± 1 dm. lang of tot ± 6 dm., kantig, af staande behaard of kaal, stekels weinig, gebogen, soms talrijk,
vrij wat langer en krachtiger dan bij de ouders; bladeren drietallig. Bloeiwijzen kort, ± 1 dm. lang of
langer, veelal tot in den top bebladerd, soms niet, meestal tuilvormig met één of twee iets lager gezeten
bij assen; deze in den tuil opgericht of met neiging om vooral na den bloei wijd uit te staan; eindbloem
niet zelden kort gesteeld; bladeren van onder niet grijsachtig viltig behaard; hoofdas niet zelden heen
en weer gebogen, hoofdas, bijassen en bloemstelen kort, viltig en afstaande, maar niet zeer grijs behaard,
ongeklierd, stekels schaarsch of afwezig, of meer talrijk, kort of langer dan bij de ouders, recht
of iets gebogen, veelal rood, bloemstelen veelal vrij lang, niet beklierd, schutbladen klein, niet zelden
driespletig tot driedeelig, onbeklierd. Kelkslippen groen, kort behaard, onbeklierd, ongestekeld, tijdens
den bloei uitstaand, later eveneens, spits, niet lang draad vormig. Bloemblaadjes vrij groot, breed ovaal
zeer kort of in het geheel niet genageld, wijd uitstaand, licht rooskleurig, sterk gerimpeld, van achter
kort dicht behaard. Meeldraden ongeveer even lang als of korter of langer dan de stampers, wit, helm-
knoppen behaard. Stampers met groene stijlen, vruchtbeginsels kaal. Bloembodem kaal. Vruchtzet-
ting onvolledig.-((Schipper, Ned. Kruidk. Arch. 1925, bl. 204).
Verklaring der Afbeeldingen: o. Geopende bloem; b. Doorsnede bloem; c. Bloemblad; d. Meeldraad
onbehaard; d. Idem behaard; e. Meeldraden korter dan de stijlen; /. Idem even lang als deze;
g. Idem langer dan de stijlen.
Groeiplaats in Nederland : Deze braam is een triple-bastaard tusschen (B. caesius en saltuum)
X fissus, die het eerst door den Heer W. W. Schipper van Vlagtwedderveldhuis werd beschreven. In
1925 vond hij te Ellersinghuizen een kruising van dezelfde ouders, waarbij het sterk gerimpeld aanzien
der bloemblaadjes opviel, waarom hij de op deze plaat af geheelde plant als forma rugosa beschreef,
in tegenstelling met de eerst gevondene, die hij forma levis noemde.