
LEPIOTA ECHINATA (ROTH EX FRIES) QUÉLET.
(= Lepiota haematosperma (Buil.) Boudier).
PI, 2208.
N a t u u e l i jk S t e l s e l : Cl. Fungi. Subcl. Basidiomycetes. Ord. Hymenomycetes. Fam. Agaricaoeae.
Trib. Lepioteae.
S o o b t s k e h m e b k e n : Hoed 2,5—8 om., halfbolvotmig, daarna uitgespreid, bruinrood tot brumroet-
kleurig, korrelig-vlokkig en in bet midden geschubd door de resten van het velum universele, vaak met
witten rand.
Steel 8 cm. X 8—4 mm., slank, met een knolletje, aanvankelijk het onderste deel schubbig-bepoe-
derd, bedekt door het velum universale, daarna glad; opgevuld, later hol, eerst bloedrood, later grijs of
roetkleurig. Ring onduidelijk, vaak ontbrekend.
Plaatjes talrijk, vrij, bloedrood, daarna grijs.
Yleesoh wit, roodachtig getint, bloedrood in de schors van den steel.
Sporen in massa eerst geel-kleikleurig met groenachtigen tint, later (na aan de werking van het
licht te zijn blootgesteld) purperrood wordend.
Sporen 5—6 X Sb-S (i, ovaal, bloedrood gekleurd. Basidia 4-sporig. Cellen op het hoedoppervlak
80—50 (x in doorsnede.
Fries, Syst Myc., I (1821), p. 286; Hym. Eur. (1874), p. 282; Montagne, Arm. Sci. Nat. Bot, sér. 2,
T 5 (283B), T. 13, f. 2; Cooke, B I Br. Fungi, T. 395; Quélet, Fl. Myc. {,1888), p. 296; Bandier, Ic.
Mycol., T. 12; Lange, Dumk Bot. Ark., 2,111 {1915), p. 31; Konrad el MoMblanc, Ic. Sel Fnng., Intrad.,
p. 48; Van der Lek, De LevendeNat/uv/r, 36, p. 266—270 {1932),
Geo e ip la a t s : Vooral in kassen, broeibakken en tuinen, een enkele maal in boschjes. Zeldzaam.
N e b e b l a n d : Be afgebeelde voorwerpen zijn afkomstig uit een warme kas in den Hortus Botamous
i te Leiden (L ü t jeh a bm s , Juli 1980). Reeds eerder was deze soort in den Hortus te Leiden gevonden, m
een konden bak, door de dames K a b st e n s en T im m e bm a n s . Verder zijn er berichten over bet optreden
van dezen zwam in een kas te Wageningen (vah d e b Lee) en in het vnje veld, m de provincie Groningen
(Sw a n e n b u b g d e V b y e ) , en bij Haarlem (B oting).