
MICROGLOSSUM VIRIDE (SCHRAD. EX FR.) GILL.
Groene Aardtong
PI. 2218
N a t u u r l i jk st e l se l : Cl. Fungi. Subcl. Ascomyoetes. Ord. Helotiales. Fam. Geoglossaceae.
S oor t sk enm er k en : Ascomata in groepjes, 2—5 om. hoog, knotsvormig, min of meer samengedrukt
aan het verbreede bovenste deel, overlangs eenigszins gegroefd.
Sporendragende deel vrij duidelijk van den steel afgegrensd, verbreed, 2—8 mm. dik, donker olijfgroen
van kleur.
Steel ± cylindrisch, ongegroefd, geschubd, tot ± 8 mm. dik, langer dan, of even lang als het bovenste
deel, lichter en meer blauwgroen van kleur.
Asci lang knotsvormig, 100—180 x 10 g., van boven afgerond en met verdikten wand, die met J
blauw kleurt.
Paraphysen draadvormig, aan het boveneinde iets verdikt en groen gekleurd, een groen epithecium
vormend.
Sporen hyalien, lang elliptisch of ± cylindrisch, met afgeronde einden, of min of meer spoelvormig,
soms iets gebogen, meest met 8—4 groote, en meerdere kleine druppels, later 3—4 cellig, 17—20 X
5— 6 (z.
Schrader in Linn. Syst. Veg., ed. Gmelin, II, p. 1443 {1791); Flora Danica, Vol. VII, Fase. 21, Tab.
1258, fig. 1 {1799); Fries, Syst. Myc., I, p. 489 {1821); Gillet, Discom. de France, p. 25 {1879—83);
Krombholz, Abb. u. Beschr., Heft VII, Tab. 54, fig. 26—27 {1841); Gorda, Ie. Fung., 3, p. 37, Tab. 6,
fig. 94 {1839); Gooke, Mycogr., p. 9, P I 4, fig. 14 {1879); Behm in Babenh. Kr. Flora {Ed. II), Abt. 3, p.
1151, ie. p. 1114 {1896); Boudier, Hist. Class. Disc. Eur., p. 87 {1907); Durand, Ann. Myc., VI, p. 411,
Tab. 5, fig. 23—26, Tab. 20, fig. 208 {1908); Van Luyk in Ned. Kruidk. Arch., 1918, p. 123—124 c.ic.
(1919).
Gr o e ipla a ts : Op den grond in bosschen en op beschaduwde plaatsen. Niet algemeen.
N ed e r l a n d : De afgebeelde voorwerpen werden toegezonden door Ir A. C. S. Sc hw e e r s , die ze in
October 1927 op het buitengoed Twickel bij Delden had aangetroffen. Overigens is deze soort bekend
van: Boekhorst, Rijswijk (Z.-H.), Hilversum, Laren, de Oele bij Hengelo, en Bilthoven. Ze kan zeldzaam
genoemd worden.