
O L_ OT FR Q U
PHOLIOTA SPECTABUIS (FR.) QUÉL.
PI. 2216
N a t u u r l i j k s t e l s e l : 01. Fungi. Subcl. Basidiomycetes. Ord. Hymenomycetei. Fam. Agaricaceae.
Trib. Pholioteae.
S o o r t s k b n m e r k e n : Hoed groot, 8—15 om., dik, vleezig, eerst gewelfd, later vlak, goudgeel, oranje
of bruin-oranje, bedekt met fijne, iets donkerder, aangedrukte, vezelige schubjes.
Steel dik, vrij stevig, opgevuld, later soms hol, aan de basis meestal eenigszins verdikt, soms opgezwollen,
met bruine vezelige ring, 6—10 X 1—2 om. Steel boven den ring fijn bepoederd, licht geel,
onder den ring donkerder en bruingeel, vezelig gestreept.
Plaatjes vrij dicht opeen, tot ± 1 cm. breed, met tandje afloopend, aanvankelijk geel, later meer
bruingeel.
Yleesch geel, zonder geur, met eenigszins bitteren smaak.
Sporen okerkleurig, elliptisch, met apiculus, oppervlak ruw, maar niet gestekeld, 9—10 X 5—6 p.
Fries, Eleneh., p. 28 (1828); Hym. Eur., p. 221 (1874); Ic. Hym., I I , p. 1, Tab. 102 (1884); Gooke, lil.
Br. Fungi, P I 352; Rieken, Blatterpilze, p. 197 (1915); Vademecum, p. 105 (1918); Rea, Bntish Basid.,
p'. 119 (1922); Maublmw, Champ. ie France, I, p. 37, PI. 37 (1928); Överholts, Ann. Mo. Bo. Ga., 14, p.
144 (1927); Lange, DanskBot. Ark.,Bd.2,no. 11,p. 10(1921).
G r o e i p l a a t s : Aan den voet van eiken, beuken en ook van coniferen, soms schijnbaar op den grond,
maar dan wel steeds op de wortels groeiend.
N e d e r l a n d : De afgebeelde-voorwerpen werden in Nov. 1914 in een dennenbosch in de nabijheid
van Deventer aangetroffen door wijlen Dr L. V u y c k . De zwam is bij ons vrij algemeen.