
HERICIUM CORALLOIDES (SCOP.
PI. 2231 a
EX FR.) PERS.
Na tuu r lijk St e l s e l : Cl. Fungi. Subcl. Basidiomycetes. Ord. Hymenomycetes. Fam. Corticiaceae.
Soortskenmerken: Vruchtlichaam gesteeld, 2—3 keer vertakt, 5—8 cm. en nog grooter, met aan de
uiteinden der takken geplaatste, 3—10 mm. lange, afhangende, naar één kant gekeerde tanden, die
tot 1 mm. dik zijn, en vaak min of meer met elkaar vergroeien. Kleur van het vruchtlichaam wit, later
crème, bij het opdrogen tot bruingeel wordend. Substantie vleezig, wit, week. Celwanden min of meer
gelatineus, in coupes blauwkleurend met jood-joodkalium. „Tusschen de hyphen talrijke gloeocystidia,
die in het hymenium eindigen” (Donk). Sporen bijna bolvormig, kleurloos, glad, met amyloïde wand,
ca 5 p. in diameter.
Scopoli, Fl. Garn. 2, II, p. 472 (1772); Fries, Syst. Myc., I, p. 408 (1821); Hym. Eur., p. 607 (1874);
Persoon, Myc. Eur., 11, p. 150 (1825); Quélet, Fl. Mycol., p. 438 (1888); Bourdot et Galzin, Hym. de Fr.,
I, p. 442 (1927); Donk in Med. Ned. Myc. Ver., X V I I I—X X , p. 161 (1931).
Gro eipla a ts: Op houten balken en levende boomen (beuk, esch, e.a.). Zeldzaam.
Nederland : Het in het midden op de plaat afgebeelde exemplaar komt uit Amsterdam, waar het
in September 1925 werd gevonden door den heer C. A. van d er Ge n . Hierbij behooren de detailteeke-
ningen a. Het rechts op de plaat afgebeelde exemplaar (met detailteekeningen 6) werd gevonden te
Hondsdonk tusschen Ulvenhout en Chaam (N.B.), door den heer Walrecht, en werd ons toegezonden
door Dr J. E. E die (September 1932). Ook in Nederland is de zwam zeldzaam.