
OMPHALIA LEUCOPHYLLA FRIES.
PI. 2200.
Natuurlijk Stelsel: 01. Fungi. Subcl. Basidiomycetes. Ord. Hymenomycetes. Fam. Agaricaceae.
Trib. Marasmieae.
So o r t sk enm er k en : Hoed aanvankelijk gewelfd en in het midden ingedrukt, later uitgespreid en
genaveld, 2—8 cm., doorschijnend, aan den rand, en soms tot bijna het midden gestreept, geelbruin
tot vuilbruin, bruingrijs.
Steel 8,5—5 cm|l< 3—4 mm., lang, slank, stevig, hol of opgevuld, glad, bruinachtig, lichter dan de
hoed, bovenaan wit berijpt, onderaan gestreept, met wit mycelium aan de basis.
Lamellen zuiver wit, dicht op een, afloopend, vrij breed.
Yleesch dun, wit.
Sporen ovaal, doorschijnend, 6—7 X 4 p..
Fries, Hym. Eur. (1874), p. 157; Ic. Hym., T. 73, f. 1; Cooke, lil. Br. Fungi, T. 288a; Quélet, Fl. Myc.
(1888), p. 204; Rieken, Blatterp. (1915), p. 387; Rea, Br. Bas. (1922), p. 425; Lange, Dansk Bot. Ark., 6,
V (1930), p. 8.
Groeiplaats : In coniferenbosschen. Zeldzaam.
Nederland: De afgebeelde zwammen zijn afkomstig uit een dennenbosch bij Wapenveld©, waar
zij gevonden werden door Mej. W. van der Meulen (September 1925).