
TAPHRINA PRUNI (FUCK.) TUL.
Hongerpruimen
PI. 2211
Na tud b lijk st e l s e l : Cl. Fungi. Subcl. Ascomycetes. Ord. Exoascales. Pain. Exoascaceae.
S o o r t s k b n m e r k e n : Mycelium intercellulair in jonge takjes, en vandaar overgaand op de bloemen,
waarin het de vruchtbeginsels een abnormalen, lang-oylindrischen en puntigen vorm doet aannemen.
Op de jonge vruchten, en soms ook op de overige deelen van de bloem wordt het hymenium sub-
cuticulair aangelegd. Later doorbreken de asoi de cutioula. Asci cylindrisch tot knotsvoruug, van boven
afgerond, 80—60 x 8—15 p (naar Neger) (de onrijpe asci in het afgebeelde materiaal meten
21—25: x 8 p), gezetenop steelceUen, die 12—22 « 6,5—12 p meten (10—20 X 8 p. volgens Neger).
Het materiaal bevatte geen rijpe asci, zoodat geen sporen werden waargenomen. Volgens Neg er ,
en Sadebeck meten de sporen 4—5 [/..
Tavhrina Pnrni (Puck.) Tul., Ann. S d. Nat., Bot, 5e sér., T.V., p. 129 (186S); Neger m Krypt. Flora
Brandenburg, VII, p. 68—69, fig. 6 (p. 63) (1905). — Exoascus Pruni Fuek,, Enum. Fung. Nassov.
in Jahrb. Ver. Naturk. Nass., 15, p. 29 (1861); Wakker in Jahrb. wiss. Bot, 24,1892, p. 529—530, Taf.
X X , fig. 13—16; Sadebeck in Jahrb. Wiss. Anstalt Hamburg, X, 2, p. 44 (1893); Sorauer, Handb. Pflan-
zenkr. (4e Aufl.), Bd. 2 , p. 224—227, Fig. 31, 32.
Voorkomen : Op de vruchten van Prunus domestica en Prunus Padus. Niet algemeen.
Ned e r la n d : De afgebeelde exemplaren werden den 7 Mei 1916 te Vogelenzang gevonden op de
vruchten van Prunus Padus door wijlen mej. Cath. Cool (zie Meded. Ned. Myc. Ver., VIII, 1917, p.
89). Herder waren ze reeds door wijlen Dr J. H. Wakker in Nederland waargenomen.
Verklaring der Af b e e ld in g :
A. Jonge, en gecollabeerde oudere asci.
B. SteelceUen.
C. Mycelium.
D. Epidermiscellen.
Vergrooting 980 X.