
CENTAUREA SCABIOSA L.
Grootbloemige Centaurie.
Hootjd. Scabiosen-Flockblume. Scabiosenartige-FIockenblume. Eiscnwurzel. Trummelslagel.
Engolsoh. Greater Knapweed.
Bloeit Ju lij, Augustus. 4 .
Syngenesia frustranea. Vruchteloos Zaimhelmigen.
Natuurl. Orde als bij PI. 787.
Geslachts-kenmerken. Involucrum imbricatum. Flores marginales n eu tri, tubus seosim in Iim-
bum infundibuliformem ampliatus; disci hermaphroditi, limbus basi tubo latior vel ventricosus.
Achenia compressa. Pappus pluriserialis. radiis setiformibus vel liDearibus, rarius nullus. Recep-
taculum setaceo-paleaceum Het omwindsel dakvormig. De bloempjes van den rand geslachtloos,
haar buisje allengskens tot een trechtervormig boordje verwijderd, a\ die uit het midden tweekun-
n ig , het boordje aan den voet wijder dan het buisje, of buikvormig, b. De zaden, c, zamenge-
d ru k t, met een véelrijig zaadpluis, waarvan de straal borstelvormig of lijnvormig; zeldzamer is het
niet aanwezig. Het vruchtbed, d , borselachtig-stoppelig.
SooRTELUKE keemereen. Appendicibus involucri nigrescentibus triangularibus, planis, fimbriatis,
squamas enerves non occultantibus, fimbriis flexuosis, terminali brevi vel in spinulam producta.
Pappus fere longitudinis ovarii. Folia glabra, vel scabra, vel pubescentia, pinnatifida et bipinnati-
fid a, laciniis lanceolatis integris vel dentatis, puncto calloso terminatis. De aanhangseltjes van het
omwindsel, e en f , zwartachtig, 3-hoekig, vlak, met franjevormigen ran d , de nervenlooze schubben
, g g , niet geheel en al bedekkende, de franjes bogtig, de eind-franje kort of in een doornvormig
puntje eindigende. Het zaadpluis nagenoeg zoo lang als het vruchtbeginsel, ft.
De vleezige dikke penwortel gaat in verscheiden stengen over, eh in mortelbladen gelijk bij i voorgesteld
is , hoewel anders zoo ten opzigte van de gansche houding der plant, als van den vorm,
het bekleedsel en do insnijdingen der bladen, alsmede van meer o f mindere wolligheid der omwindsels,
veel verscheidenheid plaatsheeft. Onder aan het buisje der geslachtlooss bloempjes
van den rand vindt m en , zoo als dergelijk ook bij vele andere onvruchtbare bloemen voorkomt,
een beginsel van zaad, j , en bij k ziet men de samengegroeide meeldraadjes, benevens het stijltje
, uit een der bloempjes uit het midden. — Bij e en g een der blaadjes van het omwindsel
aan deszelfs binnenzijde, bij f en g van buiten te zien.
Groeiplaats. Volgens de opgave van linnaeds: »op dorre weilanden in Holland", te vinden in
de Flor. Belg. Sept., zoude men kunnen veronderstellen dat deze plant in ons land nog al algemeen
i s , doch het is te betwijfelen of dezelve wel ooit of in Noord- of in Zuid Holland gevonden
zij; waarbij men onder het oog houde dat bij den Uitlander de naam van Holland, zonder onderscheid,
gegeven wordt aan al de Provinciën van ons land te zamen genomen, of wel aan elk
derzelven. Naauw keuriger opgegeven groeiplaats door Prof. van ha l l , t. a. p ., is die van den Hoogl.
REiNWARDT, namelijk: op de Camp van het Hazeveld bij de Bronsbergen buiten Z u tp h en, en hierbij
voegen wij het Oosterhoutsche bosch tusschen Nymegen en Arnhem, van welke plaats mij dezelve
door de HHr N. en T. H. a. j . abeleven geworden is.
Gebruik. De plant kan gebruikt worden om geel en olijfkleurig bruin te verwen, wordt jong
zijnde gaarne van het vee gegeten, en levert in den winter, door hare zadén, een voedsel voor mus-
schen en andere vogels (hochstetter).