
Getropt Klokje.
Hoogduitseh. Geknäuelte Glocke. Knaulförmige Glockenblume.
Engelsch. Clustered Bell-flower. Little Canterbury Bells. Little Throatwort.
Bloeit Junij , Julij. 4 .
Pentandria Monogtnia. Vijfhelmigen Éénstijligen.
Natuurl. Orde, als bij PI. 797,
Geslachts-kenmerken. Zie insgelijks bij PI. 797.
Soortelijke kenmerken. Caule foliisque crenatis hirtis vel laeviusculis; foliis radicalibus ovato-lanceo-
latis, petiolatis; caulinis superioribus semiamplexicaulibus; floribus sessilibus in capitulis terminali
et axillaribus glomeratis, calycis laciniis lanceolatis. De steng en de gekartelde bladen of ruwach-
tig of nagenoeg glad; de wortelbladen gesteeld, eirond-lancetvormig of hartrormig-Iancetvormig; de
bovenste stengbladeren half-stengomvattende; de bloemen ongesteeld , in één eindelings en eenige in
de oksels geplaatste getropte bloempakjes; de kelkslippen lancetvormig.
Naar verschil van groeiplaats is dezelve zoo afwisselend, dat sommige kruidkundigen de bijzondere
vormen welke er van voorkomen als zoo vele afzonderlijke Soorten vermeld hebben. Somtijds
zijn de benedenste bloemen lang-gesteeld, en daardoor schijnt de steng alsdan getakt te
zijn. Dan eens wordt zij met vele en grootere, dan weder met weinige en kleinere bloemen
aangetroffen. Nu eens zijn steng en bladen met enkele ruwe haartjes bezet, dan eens is de
geheele plant digt-behaard, maar ook wel komt zij bijna glad voor, terwijl op andere
plaatsen haar een graauw-zaehtharig o f bijna meelachtig bekleedsel overdekt.
Bij B eene plant van het eerste jaar. Bij a het kelkje met een der hetzelve omvattende schutblaadjes
, b ; hetzelve met geopende bloem bij c ; met het zaaddoosje, waarmede het samengegroeid
is , bij d ; dit vlak doorgesneden bij e , overlangs door gesneden bij f , waarbij g een
der seheiwandjes. h het zaaddragertje en i het overblijfsel van het stijltje vertoont: dat benevens
de meeldraden sterk vergroot bij j gezien wordt.
Ook bij deze soort zijn de bloemen somtijds w it, hoewel zij daarmede in ons land nog niet schijnt
gevonden te zijn.
Groeiplaats. Als bij ons inlandsch is deze soort het eerst door den Hr. de beuer opgegeven ge-
worden, welke haar in hooilanden langs den Waaloever, onderBemingen, aantrof; vervolgens is zij
door de Heeren gevers deynoot en abbleven j b . in A&aOoijsehen Waard bij Nijmegen in menigte
gevonden, als ook in het Oosterhoutsche Bosch tusschen Nijmegen en Arnhem, terwijl de Hr.
N. abeleven haar, in de nabijheid van eerstgenoemde s tad , ook op weiland bij het fort Kraaijen-
hoff vond. Op de Waarden aan de Lek is zij door den Hr. l .marchand bij Vianen, en door mij
zelven tusschen Vianen en E verdingen gevonden geworden, terwijl ik haar ook vrij overvloedig aan
de Waal tusschen Hoerenwaarde en Dreumen gezien h eb , en Dr. v . d. sande lacostb haar insgelijks
in menigte op den Thomaswaard bij Werkendam aangetroffen heeft.