
r A R M E L I A E.
Schildmossen.
Crypiogamia. Bedektbloeijenden.
Naluui l. Orde volg. lixnaeos lix. Lichenes. Crjptog. Class. II. Lichenes, Ord. II. Thallop-
sorae, Famit. XV. Partneliaceae, Gen. ParmcUa , rabenh.
Geslachts kenmerken. Apothecia scutelHformia, orbicularia, ihalli disco horizontaliler adnala ,
maraine thallode concolore, primo conniventi-clausa. Thallus e centro horizontaliler expansus, lo-
üaceus, aut crustaceus ambitu squamuloso-efiiguratus. — De schildjes, a, schotelvormig, cirkelrond,
op den schijf of in het midden van het loof horizontaal vastgehecht, met loofachtigen gelijk-
klenrigen rand, cn in het eerst toebuigende gesloten , b. liet loof uit het midden horizontaal
uitgroeijende, bladachtig of korslachlig, aan den omtrek als met schubben uilgewerkt.
I. PARMELIA CAPERATA Ac h .
Zivavelgroen Schildmos.
SooRTKLUKE-KENMERKEN. Thallo foliaceo-imbricato submembranaceo ochroleuco, suhtus nigricante
paree fibrilloso, lobis sinuato-laciniatis apice subintegris, apotheeiis disco badio ru b ro , margine cre-
nulato. Het loof bladachtig-overeenliggend, eenigzins vliezig, lichtgeel, aan de onderzijde zwartachtig
met weinige vezels, e ; de lobben gegolfd-slippig met gaven top; de schildjes op het schijfje
bruinrood, met gekartelden rand.
Het groeit, even als heide de volgende soorten, gedurende het gansche ja a r , op boomschors, oude
schuttingen en hier en daar op groote steenen; vooral vindt men er de zwaardere lakken van
appel- , peeren- en pruimen hoornen mede overdekt; doch evenwel minder dan dit het geval is
met N°. 2. Deszelfs oppervlakte i s , sterker o f zwakker, dwars gerimpeld o f geplooid, dikwijls
hier en daar als lot slof overgaan, maar vertoont, even als ook in Duitschland, Engeland
en Frankrijk, slechts zeer zeldzaam eenige vrucht; waarmede het nogtans eens door Vr.
r . b . v. d. Bosch op Zuid-Beveland aangetroffen is.
Gebruik. In het Noorden van Ierland en op het eiland Man wordt er door het volk gebruik
van gemaakt, om aan wol eene oranjekleur te geven; ook heeft men er saai citroengeel mede ge-
verwd, en rosbruin Dadat die stoffe eerst, met urine natgemaakt was.
2. PARMELIA SAXATILIS F r ie s .
Steenminnend Schildmos.
S oortelijke kenmerken. Thallo foliaceo-imbricato subcartilagineo reliculalo lacunoso opaco glau-
co-cinerascenle , subtus atro-fibrilloso, laciniis sinuatö lobatis retusis; apotheeiis badiis, margine de-
mum crenato. Het loof bladachtig-overeenliggend, eenigzins kraakbeenachtig, met netvormige kleine
uithollingen, dof, blaauwachtig aschgraauw, aan de onderzijde zwart en met vele vezeltjes,
de lobben gegolfd-slippig en ingedeukt; de schildjes, a, roodbruin, met ten laatste gekartelden rand.
De Hoogleer aar van hall vond deze soort met vrucht aan eiken te Harendermolen en aan beuken te
Darthuizen; daarmede is zij ook door Dr. v . d. bosch op Zuid-Beveland gevonden geworden,
en door mij zelven op appelboomen onder Naaldwijk, in de maand Oetober. Door de gorter
is dit mos, in eenen kelder, op doodshoofden groeijende gezien.
Gebruik. In de noordelijke deelen van Engeland is er purperkleurig mede geverwd geworden, of
roodachtig-bruin; hoedanige tint zich aan de oudere stukken van dit mos zelf dikwijls vertoont, e.
3. PARMELIA PERLATA Ach .
Gepareld Schildmos.
Soortelijke kenmerken. Thallo foliaceo-imbricato membranaceo, laevi, cinerascenli-glauco, subtus
fusco nigro, parum fibrilloso , lobis rolundatis n udis; apotheeiis disco rubro, margine tenui. Het
loof bladachtig-overeenliggend, vliezig, effen, blaauwachtig-aschgraauw, aan de onderzijde bruinachtig
zwart en met weinige vezeltjes, f\ de lobben gerond en n aakt; de schildjes met rooden schijf en
dunnen rand.
Veelal is hetzelve sterk met stof hoopjes bedekt, maar in ons land, voor zooverre mij bekend is ,
nog niet met vrucht gevonden.