
B F
AGAR1CÜS MELLEUS V a h l -
Honiggele Paddestoel. (?)
Hoogduitsch. Honiggelber Blälterpilz. Heckenschwamm. Hallimasch.
Groeit gedurende den Nazomer en Herfet.
NatuurI. Orde volg. litïnaeus LXI.: Fungi. Cryptogam. Cl. I. F u n g i, Ord. III. Dermato-
mycetee, Fam. IX. H ym en in i: D. P i le a t i: d. A g a r ic in i: Gen. Ag aricus, R abenh.
Cryptogauia. Bedektbloeijenden.
S oortelijke K enmerken. Caespitosus, pileo planiusculo luteo vel lulescente — ochraceo , squamu-
lis pilosis nigricantibus tecto, laraellis adnato-decurrentibus, stipile farcto subfibrilloso, annulo pat ulo,
floccoso, albo-lutescente. Groepvormig, het hoedje bijna vlak, geelachtig of geelachtig okerkleurig
en met zwart-harige schubjes bedekt; de plaatjes aangewassen neêrloopende; de steel gevuld , a
en min of meer met vezeltjes bezet, en een wydstandig, vlokkig, geelachtig-wit ringje, b.
Dezelve komt in groot ere o f kleinere groepen vo o r, zoo dat men er somwijlen to t 2 0 ,
30 en meer als op een hoopje bij elkander aantreft.
Het hoedje ie in het eerst, g e lijk b ij b gezien w o rd t, aan den ra n d naar binnen gebogen,
droog o f eenigzins kleverig op het gevoel, gewoonlijk honiggeel van k le u r ,
met een’ bruinachtigen gloed in het midden, en met even beschreven schubjes bed e kt,
g e lijk door c aangeduid wordt. Allengskens echter Verdwijnen die schubjes, vertoonen
zich de randen eenigzins gestreept, b lijft ook van het r in g je , b , slechts een spoor
over, d , en neemt d e , meestal her- en derwaarts gebogen, steel eene steeds donkerder
wordende bruine kleur aan, daar die eerst bleekbruin o f eenigzins bleek-vleeschkleurig
was, zoo als ook de plaatjes z i j n , n am e lijk , zoo lang als de Paddestoel n ie t begint
weg te sterven.
Groeiplaatsen. Om of bij afgehouwen boomstronken, op vele plaatsen om Naaldwijk.
Gebruik. Het vleezige gedeelte van het hoedje wordt hier en daar in Duilschland gegeten, terwgl
men er in Zweden zelfs veel gebruik van maakt. (Rabenhorst , F ries).