
CRY. P TOGAMI A.
1, B O L E T Ü S S C A B E R F r i e s .
Ruwstelige Pijpzwam. (?)
Hoogduittch. Rauher Röhrenpilz. Birlsenpilz. Kapuzinerpilz.
Groeit Augustus—October.
— --»»»w at w w — -
Na tu u rl. Ord. volg. link. LXI. Fungi. Cl. I. Hymenomycetes, Ord. I. P ile a ti, Gen. VIL
* Boletus. Trib. B. Der minus.
Geslachts-kenmerken. Zie bij voorgaande Plaat.
Trib. D e rmin u s: Velum praesens, fugax. Stipes solidus, squamosus. Tubuli alm, deroum e
sporidiis obscure ferrugineis colorali. Het sluijertje aanwezig, kort van duur. De steel vast, schubbig.
Be pijpjes w it, daarna door de roodachtig bruine kiemkorreltjes gekleurd, b.
S o ortelijke, kenmerken. Pileo pulvinato glabro, tubulis liberis rotundis albis, stipite firmo allenuato
squamoso-scabro. Het hoedje kussenvormig, glad; vrije, ronde, a , witte pijpjes; de steel vast, slank,
ruw-schubbig. .
Ook bij deze is de kleur van h e t, eerst gladde doch vervolgens m in o f meer gegroefde
, en bij vochtig weêr eenigzins kleverige, hoedje, verschillende, en ook die
van den steel en van de schubjes vertoont verscheidenheid. De hier a f geheelde heeft
een roest-aschkleurig hoedje en zwarte schubjes op den stee l, en is eigenlijk Boletus
scaber Büll. ; de overige V er scheidenheden, n am e lijk , b ij bulliard en anderen als
afzonderlijke Soorten voorkomende.
De steel wordt naar boven toe allengskens du n n er, beneden is dezelve meestal eenigzins
v e rd ik t, van binnen w i t , c. Ook aan het hoedje is de kleur van het vleesch w it en
aan de lucht onver ander l i j k , d , doch somwijlen eenigzins zwartachtig.
Groeiplaatsen. Op dergelijke gronden als Boletus edulis bull. , vooral onder berken en eiken
hakhout, onder hoedanig ik denzelven mede bq Na a ldw ijk , en tusschen Monster en Loosduinen vond.
Huishoudelijk gebruik. Wordt, liefst nog jong zqnde, insgelijks door den mensch gegeten, maar
voor veel minder smakelijk gehouden dan de hier voorgaande soort.
2. B O L E T ü s T ELLEUS B ull.
Gal-hittere Pijpzwam. (?)
Hoogduitsch. Gallen-Röhrenpilz.
Groeit in September en October.
N a tu u r l. Orde als boven, doch^van eene andere Onderafdeeling, namelijk, Trib. C. Hyporhodius:
Velum nullum. Slipes solidus, subreliculatus. Tubuli albidi, dein e sporidiis roseis incarnati. Het
sluijertje niet aanwezig. Het steeltje vast, meer of min met een nelvormig weefseltje, a , er overheen.
De pijpjes witachtïg, daarna door de rozenroode kiemkorreltjes vleeschkleurig, b.
S oortelijke kenmerken. Pileo molli glabro, tubulis subadnatis angulatis albis subröseis, stipite
atlenuato reticulalo. Het hoedje zacht en glad, de pijpjes eenigzins aangewassen, hoekig, witachtig-
rozenrood, c ; het steeltje naar boven dunner wordende, met een weefseltje, a.
Het hoedje is 3 d 4 duimen breed, gewelfd-kussenvormig, veranderlijk van k leu r ; het
vleesch eenigzins zacht en week, bitter van sm a a k , en b ij het doorbreken aan de
lucht meer o f min rood wordende.
Het steeltje, gewoonlijk van dezelfde kleur als het hoedje, bereikt doorgaans de hoogte
van 2 d 3 d uimen, is van binnen gevuld en w i t , en niet a ltijd met een net-weefseitje
overdekt. De p ijp je s , b , z ijn zeer la n g , doch o n g e lijk , meer o f m in aangewassen,
hoekig, c , eerst w i t , vervolgens roodachtig.
Groeiplaatsen. In eiken- en sparrenbosschen.. Dezelve schijnt ook bq ons zeldzaam voor te komen;
de hier afgebeelde is uit het zoogenaamde Jodenbosch bij Naaldwijk.
Huishoudelijk gebruik. Dezelve prijst zich weinig aan om er van te eten, doch is onschadelqk.