
C R Y P T O G A H I A.
ASPIDIUM SPIMJLOSUM Sw a r t z .
Fijngedoornd Boschvaren.
Hoogd. Dornig-gezahntes Schildfarn.
Engelsch. Prickly-toothed Shieldfern.
Draagt vrucht in Julij , Augustus. 2f..
Natuurl. Ord. volgens linn. lv. Filices cc. Filices juss. Polypodiaceae R. brown.
Geslachts-kenmerken. Sori subrotundi sparsi. Indusia orbiculata vel reniformia; illa centro,
haec latere affixa. De vruchthoopjes rondachtig, verspreid. De dekvliesjes cirkelrond of niervormig;
deze aan den rand, gene in het midden vastgehecht.
Soorteeuke kenmerken. Fronde bipinnata ovata, pinnulis oblorïgis acutis decurrentibus confluen-
tibus inciso-dentatis laciniis mucronato-serratis, stipite paleaceo, indusiis glandulosis. Het loof dub-
bel-gevind, eirond, de vinnen langwerpig, nederloopend-verlengd en ineenvloeijende, ingesneden-ge-
tand, de slipjes puntig-gezaagd, de steel stoppelig en de dekvliesjes met kliertjes.
Martiüs trekt het in twijfel o f deze plant wel meer zij dan eene Verscheidenheid 'van Aspidium
dilatatum sw., welke men Dl. VU, PI. 488 afgebeeld vindt; en als zoodanig komt zij ook in
Prof. van hall’s Flora Belg. Sept. voor. Steunt het gevoelen van eerstgenoemden, van den
schrijver der Flora Cryptogara. Erlangensis, op het naauwelijks te bespeuren onderscheid der
dekvliesjes, zoo erkent hij nogtans dat er zich eenige kenmerken opdoen, waardoor beide gemak-
kelijk- van elkander te onderkennen zijn. Bij Aspidium spinulosum sw., namelijk, zijn, naar
zijne opgave, de vinnen, a * steeds meer ineenvloeijende, staan deze korter in elkander, zijn
zij minder diep in slippen, b , verdeeld, hiervan de insnijdingen meer ingebogen en daardoor
de punten meer tot elkander komende, de vruchthoopjes, c , grooter, en de steel aan deszelfs
vertakkingen, d , minder verbreed. Overigens beweert smith , in zijne English Flora, dat de dek-,
vliesjes, e, hier cirkelrond, maar bij Aspidium dilatatum sw. niervormig zijn, en dal bij die
ook de wortel meer knollig, en de rist der vinnen regter is.
G roeiplaats. Tusschen Loosduinen en Monster, welke plaats, benevens den Heiligenberg bij
Amersfoort, reeds door de geer (Spicel. alter. pag. 48) opgegeven is geworden, groeit dezelve
overvloedig, als ook hier en daar bij Naaldwijk. Wijders komt dezelve volgens onze Flora Belg.
Sept. bij Nymegen, bij Utrecht, bij Haren en Paterwolde, en bij Assen, Raalte en Ootmarsum voor,
en ook hier en daar op Zuid-Beveland.