
-te ce tJ /ifa rce ju & f.
C R Y P T O G AMI i .
AGARICüS.
Natuurl. Orde volgens linnaeus LXL Fungi cc. Fungi juss, Myceles sprengel. CL I. Hyme-
nornycctes, Ord. I. Pileati, Subord I. Agaricini fries.
Geslachts- kenmerken. Lamellae centro radiantes, simplices, parallelae, immixtis plerumque brevio-
ribus, e membrana duplici arcte connexa compositae, a pileo subdiscretae, ascigerae. Stipes raro obli-
teratus. Pileus carnosus s. membranaceus, primum oviformis, horizontalis in adultis; velum varium,
nullum. — De plaatjes verspreiden zich. straalvormig uit een middenpunt, zijn eenvoudig, aan elkander
evenwijdig, meestal met kortere afwisselende, bestaan uit twee zeer naauw vereenigde vliezen,
tusschen welke de kiemhoudertjes (Asci) zich bevinden, en gewoonlijk niet aangegroeid. De steel
ontbreekt somtijds. De vleezige of anders meer vliesachtige hoed eerst eivormig, naderhand vlak
uitgespreid. Het sluiertje zeer verschillende, of niet aanwezig.
1. cAgaricus procerus Scop.
parasol paddestoel.
Hoogd. Parasolpilz. Parasol-Schwamm. Hoher Bl&tterpilz.
Groeit in den Herfst.
Soorteluke kenmerken. Pileo umbonato, epidermide in squamas secedente tecto, lamellis remotis,
stipite cylindrico elato squamuloso, basi bulboso, annulo mobili. De Hoed genaveld, en met een
in schubben afschilferende opperhuid bedekt, eenigzins van elkander verwijderde plaatjes, a, de steel
rolrond, hoog opgaande, met schubjes, bolvormig verdikt beneden eind, en beweegbaren ring, b.
Bij A ziet men dezelve zoo afgebeeld als zij zich in den tijd voordoet, waarin het Hoedje zich weldra
zal uitspreiden; bij B een gedeelte van het Hoedje aan de onderzijde, benevens het boveneind
van den steel, c. Deze is inwendig ho l, maar toch naar beneden toe met eene vlokkige
zelfstandigheid . gevuld; somtijds zijn de Plaatjes tweespletig , gewoonlijk grijsachtig-wit, maar
ook wel eens met eenen roodachtigen, gelen, o f bruinen rand; van binnen bevatten zij wit gekleurd
kiemstof; welk laatste ook bij N°. 2 en 3 plaats vindt.
Groeiplaats. In houtrijke Hei- en Duinstreken niet zeldzaam; overvloedig op duinachtigen
grond tusschen Naaldwijk en Monster, bij ’s Gravenzande en Loosduinen.
Gebruik. Dezelve is onschadelijk en wordt zelfs in sommige landen veel gegeten; hetwelk even-
zoo met de volgende het geval is.
2 . Agaricus eoccoriatus Sc h a e f f ek .
ONTVELDE PADDESTOEL.
Groeit in Julij—September.
Soortelijke kenmerken. Pileo obtuse-umbonalo, dein plano, epidermide contigua s. in sqamulas
soluta, lamellis remotis, stipite aequali, annulo mobili. Het Hoedje stomp genaveld, eindelijk vlak
uitgebreid, en met eene zamenhangende of in schubben verdeelde opperhuid ; de Plaatjes, a, van
elkander verwijderd, de steel gelijk, met beweegbaren ring, b.
P ersoon, martiüs, en meer anderen, houden deze voor niet meer dan eene Verscheidenheid van
de voorgaande.
De steel vertoont geene schubjes, is glad en. nagenoeg overal even d ik ; de Plaatjes zijn somwijlen
op den rand ingekerfd.
Groeiplaats. Ik vond haar op eene open, zanderige doch begraasde plaats, achter Gravenzande.
3 . Agaricus salignus P e r s .
WILGEN- PADDESTOEL.
Soortelijke kenmerken. Pileo convexo dilatato, basin depressam versus substrigoso, ex albo ochraceo
fuligineo, lamellis albidis subramosis, stipite laterali albo tomentoso vel nullo. De Hoed bolrond
vèrbreed, aan den voet, d, neêrgedrukt en aldaar min of meer verdund, wit-okerachtig roestkleurig;
de Plaatjes, a, wilachtig, nu en dan takkig; de steel zijdelings geplaatst, wit-vlokkig, e, of niet aanwezig.
Dezelve groeit aan stronken van Wilgen-, Esschen- en ook wel van andere boomen, van October
tot Januarij, en is niet vergiftig.