
JÜNCUS MARITIMUS Lam. (*)
Zee-Bloembies.
Hoofjduüsch. Strand-Simse. Meer-Simse.
Engelsch. Lesser sharp Sea-Rnsh.
üloeit. Augustus %.
Hexandria Monogtnia. Zeshelmigen Eenstijligen.
Na tm rl. Orde wig. linnaeus v. Tripelaloïdeae. Jm c i Jüss. Jmceae dc.
Geslachtskenmerken. Perianthium 6-parlitum, giumaceum, persistens, sepalis interioribus ple-
rumque paullo bre'vioribus, stamina 6 , rarius 3, sepalis exterioribus opposita. Stylus brevis, stigmata
filiformia, plumosa. Capsula trilocularis, trivalvis, polysperma, valvulis medio septiferis, loculis
polyspermis. -S- Zesdeeiig, kafbladerig, overblijvend bloemdek, de binnenste blaadjes meestal een weinig
korter. Zes, of zelden 3 , tegen over de buitenste blaadjes van het bloemdek geplaatste helm-
draadjes. Een kort stijltje; de stempeltjes draadvormig, pluimachtig. Driehoekig, driekleppig, veel-
zadig zaaddoosje, de klepjes in het midden met een middenschotje, de hokjes veelzadig.
Soorteluke-kenmerken.' Culmo nudo, foliis radicalibus involucrique foliolis teretibus pungenlibus,
anthela decomposita ereeta, sepalis laneeolatis, externis acutis, internis obtusis integerrimis, capsula
elliptica mucronata perianthium aequante. — Naakte halm, de wortelstandige bladen en de blaadjes
van het omwindsel rolrond en scherpgepunt, de bloempluim zamengesteld, regtstandig; de blaadjes
van het bloemdek lancetvormig, de buitenste gepunt, de binnenste stomp en geheel gaafrandig.
Het zaaddoosje elliptisch, fijngepunt, nagenoeg even lang als het bloemdek.
Dezelve groeit in digte zoden en s tijf overeind, ter hoogte van 2, 3 voeten en hooger; bladen en
halmen beide zijn gestreept en glad, de laatste naakt o f bladerloos, en beide eindigen in eene
scherpe, stekende punt.
De bloempluim is eigenlijk eindstandig, maar schijnt van ter zijde geplaatst, doordien het langste
blaadje van het omwindseltje, a , als eene voortzetting van daiï halm is.
Bij b een vergroot bloemdek, benevens het zaaddoosje, dat min o f meer driekantig i s , en insgelijks
vergroot bij c gezien wordt.
De zaadjes, d, hebben een vliesachlig aanhangseltje, e.
Groeiplaats. Zelf vond ik haar, in gezelschap en op aanwijzing van Dr. van den bosch, het
eerst op eene plaats omtrent den Schelde-dijk, bij ’s Gravenpolder, op Zuid-Bevèmd, en vervolgens
trof ik haar op twee plaatsen in het Noordland, achter ’s Gravenzande, aan; van waar de hier af-
gebeelde. Volgens opgave van Dr. van den bosch komt zij op Zuid-Beveland op 'ipg apder£*plaat-
sen voor, en volgens van h a l l , Flora Belg. Sept., is zij ook op het Koegras lüj d l H M ir te
vinden.
(*) Jtinais acutus ß L. A | p !