
Blaauwe Eenknoop.
Bijnaam. Blaauw Havergras.
Hoogd. Blaue Schmielen. Blaue Bandschmielen. Blaues Perlgras. Blaues Pfeifengras. Berg-
rohr. Bergried. Binsenried.
Engelsch. Purple Melicgrass.
Bloeit Julij—September, lf.
Triandria Digynia. Driehelmigen Tweestijligen.
Natuurl. Orde volgens linn. IV. Gramina. Gramineae R. rrown.
Geslachts-kenmerken. Spiculae 2—5-florae. Glumae membranaceae, inaequales, flosculis bre-
viores. Corollae conicae, suprema sterilis abortiens, valvulis lanceolatis acutis. Stigmata plumosa.
Semen bimucronatum, late sulcatum. Twee-vijfbloemige bloempakjes, a. De kelkblaadjes, b, vliezig,
spits, ongelijk, korter dan de bloempjes. De bloempjes, c, kegelvormig, het bovenste, d , onvruchtbaar,
misdragende; de klepjes, e ,lancetvormig, spits. Pluimvormige stempeltjes, f , de zaadkorrels
tweepuntig, breed-gesleufd.
Soorteluke kenmerken. Panicula subcoarctata aequali, spiculis oblongo-cylindraceis erectis, cul-
mis subenodis. De bloempluim meestal zamengedrongen, gelijkvbrmig; de bloempakjes langwerpig-
rolrond, regtstandig; de halmen nagenoeg zonder knoopjes.
Uit eene zode van gedraaide wortelvezels komen verscheiden halmen, doch weinige bladen te
voorschijn; deze zijn lijnvormig, sterk gespitst en min o f meer gesleufd. De halmen vertoonen
meestal, geheel aan derzelver beneden eind. slechts édn knoopje, g ; zelden vindt men er twee aan.
De gestreepte bladscheeden zijn glad, en in plaats van het bindseltje ziet men enkele haartjes.
Het zandkorreltje vindt men meestentijds door ziekte misvormd, purperachtig-zwart van kleur, en
zonder sleufje, b.
Groeiplaats. In menigte groeit dit gras op veengronden tusscheri Amsterdam en Utrecht,
maar ook in de Sparreijbosschen op de heidevelden in het sticht van Utrecht, in Gelderland, Drenthe,
Groningen en Vriesland, en in Noord-Braband; in welke bet echter veel scbraalder is , en zelfs dikwijls
geene bloempjes voortbrengt. Ook wordt het hier en daar in onze Voorduinen aangetroffen, als b. v. in die
tusscben Bennebroek en Hillegom, bij Wassenaar, Noordwijk, Noordwijkerhout en Katwijk. De
Hoogl. van hall zag het ook op de Buitenwaarden aan de Waal bij Gorinchem.
Gebruik. Sommige schrijvers prijzen het als een goed voedergras; anderen verwerpen het als
zoodanig geheel en a l, doch stemmen toe dat het door paarden,, schapen en geiten gaarne gegeten
wordt. Nogtans, boe weinig bet ook oplevert, kan het zoo lang als het jong is voor het vee een
goed voedsel genaamd worden, en zelfs raadt trautmann aan het hiertoe op veenlanden aan te
kweeken. Als hooi gewonnen, mits dit maar goed behandeld zij , willen de beesten het zeer wel
eten; anders kunnen de halmen voor velerlei vlechtwerk, voor hoeden, mandjes enz. gebruikt worden.
Voor pijpendoorhalers afgesneden vindt men dezelve hier en daar in onze koffijhuizen, in
Engeland vervaardigt men er bezempjes v an , om daar mede kleeren schoon te maken, in Denemarken
en Oostenrijk bedient men zich van dezelve zamengebonden tot het aan vegen der dorsch-
vloeren, alsmede om er lagen van te vormen waarop de kaas te droogengesteld wordt, en overigens
verdient het aanmerking dat overal waar dit gras op Veengronden welig groeit, aldaar ook Wilgen*
Esschen- en Elzenhout geteeld kan worden.
(*) Enodium coeruleu-n gatid. Mclica coerulea l. rotij.