
C R Y P T O G A I I
POLYPORUS SQUiMMOSUS Fries.
A.
Schubbige Polyporus {?).
Soogduitsch. Schuppiger Liicherschwamm. Schuppenpilz. Nuszhaumpilz. Schuppiger Locherpilz
Groeit Junij, Julij.
Natuurl. Orde volgens linnaeus lxi. Fungi. Fungiiuss. Mycetes sprengel. Class. I. Hymenomy-
cetes., Ordo /. Pileati, Trib. Polyporei fries.
Geslachts-kenmerken. Hymenium cum pilei substantia membranacea, coriacea vel sublignosa , vel
■et carnósa, concretum, poris subrotundis pertusum, dissepimentis tenuibus simplicibus ascigeris, asoi
tenues, sporidiis exiguis. Stipes varius, saepe nullus. Het zwamvlies met de vliesachtige, lederachtige
of eenigzins houtachtige, of somwijlen vléezige zelfstandigheid van den Hoed zamengegroeid;
met nagenoeg ronde poriën, dunne, eenvoudige, de kiemhulsels (Asci) bevattende middenschotjes.
De kiemhulsels teeder, met zeer kleine kiemkorreltjes.
De steel van verschillende gedaante, of ook wel niet aanwezig.
Soortelijke kenmerken. Pileo carnoso, lento, amplo, subochraceo, squamis obscurioribus, poris
pallidis, magnis, inaequalibus, angulosis, stipite sublaterali. — De Hoed groot, vleesachtig en taai,
okerkleurig, met donkerder gekleurde schubben , en groöte, ongelijke eenigzins hoekige, bleeke poriën,
a, en eenen nagenoeg zijdelings geplaatste steel, b.
Dezelve is, zoo ten opzigte van grootte als van gedaante en kleur, zeer afwisselend, en wordt dan
eens alleenstaande, dan wéér in grootere o f kleinere hoopen bij en over elkander groeijende
aangetroffen.
De steel is o f langer o f korter, en o f dikker a f dunner; meestal randstandig o f zijdelingsch, maar
ook wel in het midden van den Hoed aangehecht. Ik vond Exemplaren waaraan dezelve, ofschoon
meer o f min gebogen, meer dan een voet lang, en bijna geheel aan het midden van den Hoed
vast was, en deze zoodanig van gedaante, dat het geheel als 't ware eene trompet geleek; op
andere tijden zag ik den steel naauwelijks een duim lang, meer dan zoo dik en daarbij den
Hoed van meer dan 18 Rhijnl. duimen overdwarsche, en ongeveer 1 vt. overlangsche breedte.
De schubben zijn nu eens donkerder, dan lichter van kleu r, somwijlen zelfs zwart, maar ook wel
eens als geheel niet aanwezig. De poriën zijn in het eerst, wanneer zij nog klein en gelijkvor~
mig z ijn , bleek, naderhand geelachtig-bruin, en onregelmatig-hoekig.
Groeiplaats. Onder aan boomstammen, voornamelijk aan Esschen; ook aan die van Populieren,
Iepen, Eiken en Wilgen, alsmede nu en dan boven in den hollen stam der Knotwilgen: inzonderheid
■in Zuid-Holland.
Gebruik. Niettegenstaande deszelfs sterken, doordringenden geur, en in het eerst zoütachtigen
•smaak, kan men er hef vleesachtige gedeelte, c , van .eten.