
CAMPANULA PERSICIFOLIA L.
Persikbladig Klokje.
Hoogduitsch. Pfirsichblaltrige Glockenblume.
Engelsch. Peach-leaved Bell-flower.
Bloeit July en Augustus.
Nat. Ord. volg. linn. XXIX. Campanaceae. Campanulae Juss. Campanuleae Alph. DC.
Campanulaceae R. Br ow n .
P entandria Monogynia. Vijfhelmigen Eenstijligen.
Geslactits K enmerken. Calyx 5-fîdus, superus. Corolla campanulala, 5-fida. Stamina sub corolla
calyci inserla. Filamenta basi dilalata. Antherae distinclae. Stigma 2-3-fidum. Capsula calyci ad-
haerens, 3-rarius 5-locularis, foraminibus lateralibus dehisceus, polysperma, calyce coronata. Sper-
mophora in axillis dissepimentorum longiludinaliter affixa. De k e lk , a , 5-splelig, boveustandig.
De bloemkroon blokvormig, 5-splelig. De Meeldraadjes, onder de bloemkroon, op het kelkje ingeplant,
met verbreed voetstuk, b. De meelknopjes niet te zamen gegroeid, het stempeltje, c , 2-3-spletig.
Het zaaddoosje, d , aan het kelkje aangewassen, 3- of zeldzaam 5-hokkig, met zijdelingsche gaatjes
openbarstende, veelzadig, e , en door het kelkje gekroond. Overlangs in de oksels der middenschotjes
geplaatste zaaddragertjes, ƒ.
S oortelijke K enmerken. Glabra, foliis remole-serrulatis, radicalibus obovalo-lanceolalis in petiolum
decurrenlibus, caulinis lineari-ïanceolatis sessilibus remolis, racemo paucifloro, calycis laciniis lanceo-
latis. — Onbehaard , de bladen met wijdstandige fijne tandjes, de wortelbladen omgekeerd-eirond-
lancelvormig, in een bladsteellje uitloopende, de stengbladen lijn-lancelvormig, ongesteeld, wijdslandig.
De bloemtros weinig-bloemig, de kelkslipjes lancetvormig.
Somtijds z ijn steng en bladen eenigzins ruw , o f ook wel eens met fijn e baartjes
bezet, en is het kelkje zelfs zeer ruig. I n Duitschland is dezelve ook wel dwergachtig,
met slechts eene enkele bloem gevonden geworden.
A ls dus genaamde N a tu u r speling is waargenomen dat de bloemblaadjes, — want men
kan zich de bloemkroon u it 5 te zamen gewassen stukken voorstellen, — in kelkblaadjes
veranderd waren, en ook dat het k e lk je , door verdeeling van des ze lfs anders
en gewoonlijk zamengegroeide slipjes , in p la a ts van boven — onderstandig (inferus)
w a s : Moquin T a ndon, Pflanzen-Teratologie, von j . c. schatter , pag. 194, 286.
Atjg. de st. hilaire , Leçons de Botan. pag. 591.
Groeiplaatsen. Zelf vond ik deze, in ons land hoogslzeldzàam voorkomende, soort van K lo k je ,
op een hier en daar met eikenhout begroeid gedeelte der heide lusschen Malden en de W a te r-
Meerwijk bij Nymegen , en door de HH. abeleven werd dezelve mij uit het bosch bij Oosterbeek,
in de Betuwe, toegezonden. Bg Uilenpas, lusschen Doesburg en Doetichem, en omtrent Rheede,
boven A rn h em : Prof. van -hall. Bij K a tw ijk f aan den kant van een Aardappelenland : mulder,
(Elench. P la n t ar. quae prope Leidam nasc. pag. 31). Doch deze laatstgenoemde groeiplaats
komt mij allezins verdacht voor, omdat Campanula p ersicifo lia L. veelvuldiglijk in onze
bloemtuinen gekweekt wordt; waarin dezelve ook met w itte , en somtijds met gevulde bloemen
yoorkomt.