
Zilverwitte Ganserik.
Hoogd. Silberweisses Fingerkraut.
Engelsch. Silvery Cinquefoil. Hoary Cinquefoil. Hoary Potentille.
Bloeit Julij — September.
I cosandria P olygynia. Twintighelmigen Veelstijligen.
flat. Orde volgens linnaeus xxxv. Senticosae. Rosaceae ross.
Geslachis-kenmerken. Calyx 10-fidus, laciniis biserialibus, exterioribus 8 minoribus. Petala 8.
Receptaculum exsuccum, vel spongiosum, convexum. Stamina calyci inserta, styl. germm.bus latere
inserti decidui. Acbeuia nuda. De kelk 10-deelig, de slipjes in twee rijen, de buitenste 8
kleiner. Vijf bloembladen. Het vruchtbed sappeloos of sponsachtig, bolrond. De meeldraden op
den kelk ingeplant, de afvallende stijltjes ter zijde aan de vruchtbeginsels. Naakte zaden.
Soortelijke kenmerken. Caulibus adscendentibus tomentosis apice corymbosis, folns S-natis, folio-
lis obovatis profunde inciso-serratis vel pinnatifido-laciniatis, margine revohitis subtus tomentosis.
Acheniis rugulosis. Opstijgende, viltige, aan den top bloemtuil-vormende stengen. Vijfvoudige bladen,
de blaadjes omgekeerd-eirond, diep ingesneden-zaagtandig, of vindeehg-slippig, met omgeslagen
rand, van onderen viltachtig. De zaden fijn-rimpelig. . . .
Op sommige plaatsen groeit deselve veel tengerder, losser en meer uitgespreid, dan de hier afge-
beelde plant, en somtijds komt zij ook nagenoeg onbehaard voor, en met de bladen aan weerszijde
groen, 5 Potent, argentea L. y Lasch: Linnaea V. pag. f32; - doch deze verscheidenheid
schijnt in ons land nog niet waargenomen te zijn. - Ten opzigte van meerdere o f mindere
insnijding der blaadjes heerscht er almede verscheidenheid; overigens zijn deze naar boven
toe gewoonlijk ö-voudig, terwijl de benedenste zich steeds S-voudig voordoen.
Fie a vertoont een der bloempjes een weinig vergroot, waarbij slechts 8 slipjes van den kelk
aezien worden; bij b, de bloemblaadjes— waarvan een afzonderlijk bij c — weggenomen zijnde
ziet men de 10 te zamen, en deselve bij d aan de onderzijde. Bij e het kelkje verdroogd
en te samen getrokken, zoo als het de rijpe zaadjes, bij i veel vergroot, inslmit.
Groeiplaats. Algemeen op zandgronden in het Sticht van Utrecht, Gelderland, Overijssel het
land van Breda, in één woord in alle provinciën, alsmede op vele plaatsen in de duinen of omtrent
dezelve, door het geheele land. Nogtans groeit zij hier en daar overvloediger dan elders; zoo
b v zeer menigvuldig in de omstreken van Hilversum, Bussum, la r en enz. in het Gooiland.