
AGARICUS INYOLUTUS B a t s c h .
Rolrandige Paddestoel. (?)
Hoogduitsch. Eingerolter Netzblatterpilz.
Groeit in den Nazomer en Herfst.
Cryptogamia. Bedektbloeij enden.
Natuurl. Orde volgens linnaeus l x i. Fungi. Class. I. Hymenomycetes, Ord. I . Pileati, Genus I.
Agaricus : Ser., IV. D er m inus, Tribus XXIX. Tapinia, f r ie s .
Tapinia: Velum marginale, villosum, fugax. Stipes aequalis , in pileum subdiffusus. Pileus plus
minus carnosus, laevis, nudus; junior plano convexus, margine involuto villoso, dein depressus, late
umbilicatus. Lamellae adnato-decurrentes, subconfertae. Een randstandig, harig, spoedig verdwijnend
sluijertje. De steel gelijk, en zich in het hoedje uitbreidende. Het hoedje meerder of minder vleezig,
glad , n aak t; eerst bolvormig-vlak, f , met naar binnen gerolden harigen ran d , a , vervolgens neêr-
gedrukt, breed-navelig. De plaatjes aangewassen-neêrloopende, digt bij elkander geplaatst.
S o o rtelijke kenmerken. Compactus, pileo depresso subferrugineo margine involuto tomentoso, la-
mellis dichotomis basi poriformibus, stipite obeso. Van eene vaste zelfstandigheid, het hoedje neêr-
gedrukt, eenigzins roestkleurig, met binnenwaarts omgerolden zachtviltigen rand, a; gaffelvormige,
aan den voet poriëachtig-geopende plaatjes; het steeltje kort en dik.
Dezelve -doet zich onder twee hoofdvormen voor, namelijk met een regelmatig hoedje, o f onregelmatig
, waarbij het steeltje buiten het middenpunt geplaatst is. Laatstgemelde is meestal bleeker
van kleu r, en groeit bij o f op boomstronken, terwijl de eerste en hier afgebeelde op open
grond aangetroffen wordt, en geheel volgroeid, D, meestal schubbig-gevlekt is.
Bij A ziet men denzelven in den staat van nog slechts geringe ontwikkeling, bij B wat vérder gevorderd
, bij C bijna volwassen, en bij D niet alleen volgroeid maar ook reeds nabij aan het
begin van deszeifs vergaan.
Een eigenaardig kenteeken i s , dat de plaatjes maar eenigzins gedrukt wordende dadelijk eene
donkerder kleur aannemen, b ; overigens worden deze al hooger en hooger van kleu r, naarmate
van den ouderdom van het gewas. Doorgesneden neemt het vleeschachtige gedeelte van
het hoedje en van den steel somtijds, eene min o f meer roode tint aan; anders is de kleur van
h e t, bij vochtig wéér eenigzins smerige, hoedje gelijk die van ijzerroest, o f lever-, kaneel-,
chócolaad-kleurig; ook wel roodachtig-bruin, waarbij de steel okerkleurig, en de plaatjes bleekbruin
aangetroffen wordende zulks eene zeer bijzondere Verscheidenheid daarstelt.
De Plaatjes laten zich zeer gemakkelijk van het hoedje als afstroopen, zijn doorgaans taksgewijze
in elkander inmondende, en vertoonen, vooral' door een vergrootglas gezien, van buiten eenige
ribjes, c , waar zich binnen dezelve de kièmhoudertjes bevinden.
G r o e ipl . Menigvuldig in de tu in en , en hier en daar op de bouwlanden, alsmede aan de kanten
der wegen, en in laag bosch, bij Naaldwijk en in deszelfs omstreken.
G eb ru ik . Het vleesch er van kan gegeten worden.