
7Ó~&.
-7 A
TYPHA I A T I Ï O L I A L.
Breedbladige Lischdodde.
Bijnamen. Donzen. Polsjes.
Hoogd. Breitblättrige Rohrkolbe.
Engelsch. Great Cat’s-Tail. Reed-mace.
Bloeit Julij.
Monoecia Triandria. Eenhuizigen Driehelmigen.
Nat. Orde volgens linnaeus ra. Calamariae. Typhae juss. Typhinae agardh. Typhaceae dc. et dubt.
Geslachts-kenmerken. Flores in spicas cylindricas densissimas dispositi. Spica masculina caulem
terminans, integra vel interrupta. Perianthium e setis 5 elongatis stamina cingentibus factum.
Filamenta simplicia vel ramosa. Antherae erectae, 4-loculares. Spica feminina infra masculinam.
Ovarium primum sessile, demum gynophoro elevatum et pilis obsitum, 1-loculare et uniovulatum.
Stylus simplex. Stigma unilaterale, persistens. Fructus minutissimus, subdrupaceus. De bloempjes
in rolronde, zeer digte aren geplaatst. De mannelijke aa r, a , gaaf of onderbroken, aan het
einde van de steng. De meeldraadjes, b , onverdeeld of getakt, en aan den voet van 5 borstelvormige
haartjes omgeven, c. Opgerigte, 4-hokkige, meeldraadknopjes, d. De vrouwelijke a a r, e ,
onder de mannelijke geplaatst. Het 1-hokkig- en 1-zadig vruchtbeginsel eerst zittende, daarna gestoeld
en van eenige haartjes, ƒ, omgeven. Het stijltje, g , eenvoudig, met een van ter zijde aangehecht
stempeltje, h. De vruchtjes zeer klein, bijkans als Steenvruchtjes.
Soortelijke kenmerken. Foliis linearibus planis caulem florigerum superantibus; spica masculina
et feminina contiguis. De bladen lijnvormig, vlak en langer dan de bloeijende stengen; de mannelijke
en vrouwelijke aar zonder tusschenruimte.
De zware wortel dringt diep in den grond door, kruipt ver weg, en draagt eenen digten bos bladen
, welke boven de bloeijende stengen uitschieten, en somwijlen lot 6 voeten hoogte groeijen.
Tusschen de bloempjes der mannelijke aar ziet men nog eenige overblijfsels van de scheede,
welke in het eerst beide de aren omsloot, i , en bij e' eene rijpe vrouwelijke aar; zijnde de
mannelijke, gelijk dit ten laatste altijd plaats v in d t, geheel weggevallen.
De meeldraadjes zijn hier, zoo als men dit bij b onder sterke vergrooting z iet, getakt, en van
boven tot beneden als met kliertjes bezet, terwijl het ligchaampje door j aangetoond, mij toeschijnt
zoo veel als een bewijs' (rudimentum) van het vruchtbeginseltje te zijn.
Groeipl, Aan slootkanten, vaarten en meren, en veenpiassen, op vele plaatsen; het menigvul-
digst nogtans in de Veenen.
Gebruik. Het onderste gedeelte en de wortels worden door de Tartaren en andere volken gegeten,
en ook heeft dit in eenige deelen van Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel plaats; jong
zijnde kan men dezelve met azijn inmaken, en dan als salade eten. Anders kunnen zij tot voedsel
voor varkens verstrekken, en terwijl de bladen] in het voorjaar ook door de paarden gegeten worden
, kan men die bezigen om er matten van te vlechten, beddezakken mede te vullen, stoelzittingen
van te maken , hoepels mede vast te binden, de voegen van kuipwerk en de reten van vaartuigen
te vullen, en om er daken mede te dekken, of men gebruikt stengen en bladen tot brand-
stoffe. Hier en daar wordt met de bladen het vlas aan bossen gebonden. Het pluis der vrouwelijke
aren wordt veel gebruikt om er bedden mede op te vullen; volgens walpole worden er op sommige
plaatsen in Griekenland lamppitten van gemaakt , en ook heeft men er een vilt uit vervaardigd voor
hoeden, met wol er een garen van gemaakt, en ook papier er van gefabriceerd. Tot hetzelfde
einde waartoe men zich van het zoogenaamde Semen Lycopodii (zie D. VII bij Plaat 830) bedient,
kan men ook het stuifmeel van deze plant aanwenden, namelijk daartoe, waarbij het er niet op
aankomt de geneeskundige kracht van het eerstgenoemde in aanmerking te nemen. Misschien bezit
ook dit poeder van de TypAa-bloempjes,eenige geneeskracht; want de ouden hebben de bloempjes
met varkensreuzel vermengd, tot genezing van wonden aangewend, en hebben lateren een aftreksel
van de wortels ter bloedstelping gebruikt, in Rusland wil men deze met vrucht tegen de scheurbuik
toegediend hebben.
Vergelijk hierbij hetgeen. D. IV bij PI. 878, van Typha angustifolia gezegd is geworden.