
CA REX PSEUDO-CYPERUS L.
Cypergelykend Rietgras.
Hoogduitsch. Falsches Cypergras.- Trug Cyperngras. Cyper-Segge.
Englisch. Bastard Cyperus-Carex. Bastard Cyperus-Sedge. Bastard Seg.
Blo eit Junij %.
Mokoecia. Diasd r ia . Eenhuizigen. Tweehelmigen.
Na tu u rl. Ord. volgent l is 5. XII. Calamariae. Cyperoideae ra ss. Cyperaeeae r . bro-w r .
Geslachts-kenmerker. Zie Dl. IX', PI. 694.
S oortelijke k ekherkes. Spica. masculina solilaria, femineis 4-6 longe pedunculatis pendulu
cjlindricis densifloris. Fructibus ovalo-Ianceolatis i» rostrum' hicuspidatum altenuatis nervosis glabns;
iquamis lineari-subulatis scabris. Culmo acutangulo angulis scabro. Een enkel mannelijk bloem-
aarlje, a; 4-6, lang-gesteelde, nederhangende, rolronde, reelbloemigo vrouwelijke aartjes, h. Eivor-
mig-lancetïormige, nervige, gladde, in een tweepuntig snaTellje eindigende vruchtjes, e ; de schub-
jes, d , lij nvormig-els vormig en ruw. De halm scherpkantig, en op de kanten ruw.
Deze onder onze Rietgrassen ioei de sierlijkste soort, groeit in digte zoden, heeft eenen
sterk vezeligen wortelf breede, ruwe, vlakke maar toch op den rug gekielde bladen, en
1 d 2 voet liooge, driekantige^ gestreepte, zeer ruwe en bebladerde halmen. De vrouwelijke
bloemaartjes z ijn rolrond, v r ij d ik , licht-groen van kleur, op lange, zeer
ruwe, naar beneden gebogen steeltjes geplaatst en door lange dekbladen ondersteund.
B i j f. z ie t men een nog niet volkomen r ijp vruchtje onder vergrooting, en b ij d vertoont
z ich het onderscheid tusschen de schubjes in de vrouwelijke aartjes en die in het
mannelijke, e; welke laatste bruiner van kleu r, en aan den voet breeder z ijn .
De halmen z i jn regtstandig doch buigen, naarmate van de toenemende zwaarte der vrou-
' welijke a a rtje s, a l meer en meer om en hangen ten laatste van u it het midden naar
beneden. _
G roeiplaatsen. Aan sloot- en andere waterkanten in verscheiden streken van ons Vaderland, en
op de plaatsen waar men dezelve aantreft dikwijls in menigte; maar geenszins is het toch eene algemeen
voorkomende soort. Bij Wassenaar, Oegstgeesi en elders , mulder. Bij Leijden aan het
Studentenpad, en de Stadscingels, k er b er t, molkenboer en j . schuurmans stekhoven. In Zeeland,
v. b. Bosch. Omtrent Giekerk, Hardegarijp en R jp e r k e r k , Tie tje rk en Suawoude, in Vriesland,
bruins ma (Fl. F risico). Aan het Spaarn en den IJ s s e l, de gorter. Bij Haren, Pater-
ioolde en de Leek, van hall.
Deze zijn de door onze Kruidkundigen meer bepaaldelijk aangewezen groeiplaatsen, waarbij ik
onder anderen een’ sloot aan den weg tusschen Utrecht en yechten T o e g , en verscheidene in den
om trek van Na a ldwijk, in het Westland.
G ebruik. Wat men Dl. V, PI. 365 van Carex rip a ria L., en Dl. IX, PI. 694 van Carex
vesicaria L. vermeld vindt, mag ook voor deze, en, in een woord, voor alle breedbladige soorten
gelden.