
'Caa^'icncó caw*rzy/:iOjZrtJ. ^
0 R I P T O G A 1 IA.
AGARICUS CAMPESTRIS I .
Witte Champignon.
Bijnamen. Eetbare Camperuoelje. Duivelsbrood,
Hoogd. Gemeiner Blatterpilz. Feld-Blätterpilz. Brachpilz. Gemeiner Champignon. Waidling.
Angerling. Aegertling. Leedling. Brachmännlein. Driischling. Haidschwamme. Her-
renschwamm. Erdgürtel. Tafelschwamm.
Groeit Augustus—October.
Natuurl. Orde volgens linnaeos l ï i . Fungi. Fungi ross. Cl. I. Hymenomycetes, Ord. I. Püeati,
Genus I. Agaricus, Ser. 5 Pratella. Trib. XXXII. Psalliota fr ies.
n . . . kenmerken. Hymenium lamellalum. Eamellae simplices, parallelae. — Het zwamvlies
vormt Plaatjes. De Plaatjes eenvoudig, evenwijdig.
Trib. Psalliota: Velum annuliforme, subpersistens. Stipes firmus, subaequalis, a pil«) discretus.
Pileus nlus minus carnosus, non nudus, e convexo expansus. Lamellae liberae aut affixae, Iatae,
fnsccsceiite». Het sluiierüe ringvormende, veelal overhlijvende. De steel vast, nagenoeg overal even
d it met h et hoedje niet te zamen gegroeid. Het hoedje of meerder of minder vleezig, met naakt,
hol-uitgebreid. De Plaatjes vrij of aangehecht . breed, bruinkkur%,
SOOEXBIUKE kenmerken. Pileo carnoso sicco snbsquamoso sericeove, lamelhs liberis ventricosis, de-
mum fuscis, stipite farcto annulato albo. Het Wdj,e vleezig, droog, min of meer schubbig of
zijdeachtig; vrije, buikvormige, ten laatste donkerbruine plaatjes, b ; de steel gevuld, geringd, wit.
BH A ziet men denzelven nog in ontwikkeling, bij B in meer gevorderden leeftijd en overlangs
doorgesneden, bij C geheel volgroeid, en bij D in deszelfs eersten leeftijd. , . ..
Het hoedje met eenigsins naar binnen gebogen rand, is nu eens bijkans glad, dan wéér met schubjes,
o f ook wel met zijdeachtige haartjes bedekt; somtijds geheel m t van kleur, somtijds geelachtig,
een weinig bruin, o f omberkleurig. De naauw te samenstaande Plaatjes, waarvan bij A, door
het xich allengskens loslatende sluijertje, a , heen, nog slechts weinig te iien i s , zijn eerst
rozenrood, dan donkerder, vervolgens bruin en ten laatste bijna zwart, b ; waarop zij spoedig
verdwijnen, en het geheele gewas weldra vergaat.
Het steeltje is van verschillende lengte, somwijlen insgelijks mm o f meer schubbig , nu eens dunner,
dan wéér zwaarder en zelfs ook wel aan den voet min o f meer knolvormig verdikt; van binnen,
c is hetzelve gevuld, van buiten vertoont het „ gedurende eenigen tijd , een nu eens meer, dan
e ’ens minder volkomen ringje,. d. Het vleesch, e , is somtijds eenigsins roodachtig van kleur.
Groeiplaats. Dezelve groeit troepswijze op grazige vlakten, Bij Haarlem: de gorter; in duinvlakten
bii Katwijk , en op sommige weilanden: moeder ; bij Utrecht : gevers detnoot ; overvloedig
op de Polder- en Hilhaak, in het Nieuwland en aan d&argelegen dijken, tusschen Aen Hoek van
Holland en Maaslamdsluis, en hier en daar op weilanden onder Naaldwijk, de Lier en elders.
Gebroik Jong afgesneden en behoorlijk gereinigd levert deze soort van Paddestoel een, voor
velen bijzonder aangenaam geregt o p , dat, op verschillende wijzen ter spijze toebereid „ vooral bij
visch en vleesch gebruikt wordt, en onder pekel, of onder azijn en peper, ook gedurende den
winter ten gebruike bewaard kan worden. In ons vaderland laten slechts eemgen haar opzoeken,
doch in andere lauden, zoo als inzonderheid in Rusland , Polen , Frankrijk , Zwitserland, Halte
en Duitschland, waar het eten van.deze en van vele andere Paddestoelen bijna algemeen is, wordt
zij zelfs op mestbedden aangekweekt.