
AGARICUS RUBESCENS F r i e s .
Roodachlig-graauive Vliegen-Paddestoel. (?)
Hoogduilsch. Röthlicher Blätterpilz. Grauer Fliegenpilz. Röthlich grauer wilder Fliegenschwamm.
Perlenschwamm.
Groeit in den Herft.
Cry ptogamia. Bedektbloeijenden.
Natuurl. Orde volgens linnaeus l x i. Fungi. Fungi jü s s . Class. I. Hymenomycetes, Ord. I.
Pileati, Genus I. Agaricus: Ser. I. Leucosporus, Trib. I. Amanita, f r ie s .
Amanita; Zie bij Plaat 758.
S o o rt e l ijk e kenmerken. Pilei verrucis farinosis inaequalibus, margine laevi, carne rubescente , sti-
pite farcto squaraoso subbulboso. De wratjes op het hoedje meelachtig, ongelijk; de rand ongestreept,
het vleesch min of meer roodkleurig, de steel gevuld, schubbig, aan den voet eenigzins knollig.
Het hoedje is in het eerst, a, bolrond, vervolgens vlak uitgebreid, en bleeker o f donkerder bruinachtig
rood van kleur, somwijlen geheel rood, en met een grooter o f kleiner aantal witte wrat-
• je s bedekt. De steel is van binnen gevuld, nu en dan een weinig uitgehold, b, en even als
het vleesch van het hoedje, c, min o f meer roodachtig gekleurd; van buiten is dezelve vleesch-
kleurig-rood, en somtijds heeft ook het ringje, d, dezelfde kleur, terwijl dit anders helder wit
i s , zoo als de plaatjes, e.
Door veel regen laten de wratjes, welke ook wel eens de gedaante van grootere schubjes hebben,
lo s. en weggespoeld zijnde is het hoedje dan geheel naakt en kaal. Bijna treft men altijd in
het binnenste van het steeltje, en in het vleesch van het hoedje , eene menigte wormpjes aan.
G r o e i p l a a t s . In bosschen; hier en daar eenzaam groeijende. ■*--> Ik vond dezelve tusschen mos
en gras onder hooge boomen, in het zoogenaamde Jodenbosch bij Naaldwijk.
G e b r u ik . Volgens eenige schrijvers is deze soort zeer vergiftig, volgens anderen geenszins, en
zoude zij zelfs in sommige landen veel gegeten worden; — het veiligst is haar 'toch voor verdacht
te houden.