
LAMIUM GALEOBDOLON Crantz. O
Gele Hondsnetel.
Hoogduitach. Gelbe Taubnessel. Gelbe Waldnessel. Gemeine Goldnessel.
Engelach. Yellow Dead-Netlle. Yellow Weasel-Snout. Yellow Archangel.
Bloeit Junij %.
Didynamia Gymnospermia. Tweemagtigen Naaktzadigen.
N a tu u r l. Ord. volg. linn. XLII. Verticillatae. Labiatae Juss.
Geslachts-kenmerken. Calyx tubuloso-campanulatus, 5-denialus, denlibus subaequalibus, vel au-
perioribus longioribus. Corolla lubo incluso vel saepius exserto, intus nudo vel piloso-annulato; limbo
bilabiato, labium superius ovatum vel oblongum, subfornicatum vel galeatum , fauce dilalata; lobi
laterales truncati vel rarius oblongi, appendicula dentiformi vel rautioi, medius latus emargmalus.
Autherae extus hirsutae vel nudae. Stylus apice bifidus. Achenia sicca, triquetra, angulis acutis,
apice truncala, laevia vel tuberculosa. Het kelkje, a , pijpvormig-klokvormig, 5-tandig, de tandjes
nagenoeg even groot of de bovenste een weinig langer. De bloemkroon met ingeslolen of dikwijls
uitspringende, van binnen naakte of van een haar-ringje voorziene buis; het boordje 2-lippig, de
bovenlip eirond of langwerpig, bijna fornuisachtig gewelfd of helmvormig; het keeltje verwrjd, de
ziilobies geknot of somtijds langwerpig, met of zonder een tand vormig aanhangseltje; het middenlobje
breed en uitgerand. De helmknopjes vari buiten ruig of kaal. Het stijltje aan den top gespleten.
Saplooze, driekantige, van boven geknotte, gladde of knobbelachtige zaden; de kanten scherp.
S.OORTEJJJKE kenmerken. Foliis ovatis acuminatis basi truneatis subcordatisve glabriusculis pilosisve,
corollae tubo basi conlracto superne sübventricoso amplialo, intus obliqué annulato, fauce subdilatata,
galea elongala integra, lobis lateralibus oblongis muticis vel brevissime appendiculatis. Eivormige,
spitse, aan den voet geknotte of nagenoeg hartvormige, bijkans onbehaarde of eenigzins behaarde
bladen. De buis van de bloemkroon aan den voet zaraengetrokken, van boven buikvormig verwijd,
van binnen schuins geringd, met eene eenigzins wijde keelopening, een uitgerekt en gaaf hejmpje
en de langwerpige zylobjes geheel zonder of met een zeer kort aanhangseltje.
De tandjes van het k e lk je , a , z ijn ongelijk van grootte en zóo g ep la a tst, dat bij de
geheel ontwikkelde bloempjes, b , slechts een er van zich aan de bovenzijde vertoont;
de twee grootere en meer spitse weggenomen zijnde, c , z ie t men b ij d , onder om het
s tij ltj e , de 4 zaadbeginsels, waarvan meestal een o f een p a a r n ie t tot r ijp zaad,
e , worden. . j
De bovenlip van het bloemkroontje vormt een lang uitgerekt helmpje, f , dat aan den
top met eenige haartjes bezet i s , g. Het middentandje van de onderlip, h , vertoont
eenige roode o f hoog oranjekleurige vlekjes, en d it weggesneden hebbende z ie t men,
f g . i , de haartjes welke aan de engte’van het mede weggesneden buisje der bloemkroon
een schuinse h r in g j e vormen, j.
Groeiplaatsen. Op donkere plaatsen in bosichen. In bosschen hq Zwol en Uilenpas, en in
het Haagsche Bosch, de gorter. Bij Bergum in Vriesland , alsmede bij Hardegarijp, d. h. beü-
cker andreae. Bij Nijmegen, de BBijER. Te Rosmalen, in Noord-Braband, f. j . j . van hoven,
Offic. van Gezondh. (-f*). Hier afgebeelde is van Beek bij Nijmegen afkomstig, en mij van daar
door de H. H. abeleven geworden; zelf heb ik er in het Overbosch van Rhoodestein, te Neder^
langbroek bij Utrecht, enkele planten van aangetroffen.
(*) Galeopsis Galeobdolon L. Galeobdolon luteum Sm.
(-}-) w. H. p i TRIEZE, p. oozy en j. o. EOLKKHBOKB , Ntdtrl. Kruidk. Arshief, Dl. I , 3de S t., 27a,