
RUBUS ROSACEUS WH. ET N.
Rooskleurige braam.
Bloeit: Juli. rif.
PI. 2109.
Stelsel van Linnaeus: Gl. XII. Ord. III. Icosandria. Polygynia.
Natuurlijk Stelsel: Yasculares Dicotyledoneae. Ord. Rosaceae.
Geslachtskenmerken : Zie Dl. II, N°. 105.
Soortelijke kenmerken: Turiones pröcumbentes vel scandentes, obsolete angulati, fusco-pur-
purei, paree pilosi vel calvati, aculeis subaequalibus, longis, validis, rectiusculis, e basi dilatata lanceo-
latis, calvis, aculeolis setisque inaequalibus glanduliferis muniti. Folia ternata, quinato-pedataque,
petioli paree pilosi glandulosique aculeis falcatis muniti, superne non canaliculati, petiolulus folioli ter-
minalis tertiam fere partem longitudinis folioli aequans; stipulae alte adnatae, anguste lineari-lan-
ceolatae; foliola omnia petiolulata, grosse inaequaliter serrata, supra paree pilosa vel glabrescentia, ni-
tida, subtus pallidiora, in nervis pilosa, terminale a basi cordata late ellipticum vel suborbieulare, sa-
tis longe acuminatum. Rami florentes angulati, pilosi, aculeis gracilibus, rectis falcatisque, aculeolis
setisque glanduliferis muniti; folia ternata, suprema integra. Inflorescentiae mediocris laxae patulae
ramuli divarieati eymoso-partiti, aeuleati, glandulosi, tomentosi. Flores mediocres, sepala externe ci-
nereo-tomentosa, in flore et post anthesin reflexa, petala lata, sub'orbicularia rubra. Stamina in flore
vix aperto recta, stylos superantia, pbstea erecto patentia, demum conniventia. Germina glabra.
Loten neerliggend of klimmend, zwak kantig, bruin-purper, spaarzaam behaard of kaal wordend,
voorzien van bijna gelijke, lange krachtige, vrijwel rechte en van uit de verbreede basis lancet vormige
kale stekels en van fijnere stekels en ongelijke klierborstels. Bladen voetvormig vijftallig, bladstelen
van boven niet gevoord, verspreid behaard en beklierd, voorzien van sikkelvormige stekels. Steel van
het topblaadje bijna een derde van de lengte van dit blaadje; steunblaadjes hoog aangegroeid, smal
lijn-lancetvormig. Alle blaadjes gestoeld, grof en ongelijk gezaagd, van boven verspreid behaard of
kaalwordend, glanzend, van onder bleeker met behaarde nerven; eindblaadje met hartvormigen voet
breed elliptisch of bijna cirkelrond, tamelijk lang toegespitst. Bloeitakken hoekig, behaard en bewapend
met slanke, rechte of gebogen stekels, borstels en klierborstels; bladen drietallig, de bovenste ongedeeld.
Takken van de middelmatige, wijde en uitstaande bloeiwijze uitgespreid cymeus vertakt, vil-
tig, met stekels en klieren. Bloemen middelmatig, kelkslippen van buiten grijs-viltig, gedurende den
bloei en daarna neergeslagen; bloembladen rood, breed, bijna cirkelrond. Meeldraden bij de pas geopende
bloem recht en langer dan de stijlen, daarna schuin uitstaande, eindelijk samennijgend. Vruchtbeginsels
kaal.
Verklaring van de afbeeldingen: a. Bloemblad. Nat. gr.; b. Stampers en meeldraden, vergroot.
c. Bloemknop, vergr. met stekels, haren en klieren.
Groeiplaats: In lichte boschplekken en langs boschranden. In het stroomgebied van den Rijn van
het Schwarzwald en de Vogezen tot de Niederrhein verspreid voorkomend; algemeen bij Aken, Eupen
en Malmedy, evenals plaatselijk elders in België. Ook gevonden in Engeland en Noord Frankrijk, terwijl
Focke haar reeds in ons land vermoedde.