PAXILLUS PANAEOLUS FR.
Paxillus Panaeolus.
Pl. 2128M.
Système de Lin né: Cl. XXIV.' Seot. V. Cryptogamia. Fungi.
Système naturel: Cellulaires Mycètes. Ord. Hyménomycètes. Fam. Agarioaoées.
Caractères génériques: Voyez le N°. 754, Vol. X.
Caractères spécifiques: Chapeau 2—8 cM. de largeur, mince, convexe, puis plan, enfin un peu
déprimé, glabre, humide, blanchâtre à bord mince enroulé; feuillets un peu déourrents, rapproohes,
presque 2 mM. de largeur, à la fin aqueux-îerrugineux; pied 2—8 dM. de longueur, 4—6 m l . d’épaisseur,
fibrilleux-Btrié, plein, élargi à la base ; spores subglobuleuses, pâlés-ferrugineuses, 5 p en diamètre.
PoxOlm panaeolus Fr., Monogr., p. 117 et 310; Cke, Hanâb., p. 286; Illustr., pl. 874A; Massee, Br.
Fung. Fl. II, p. 7.
Habitat: Sur la terre dans les sapinières.'
Pays-Bas: Les plantes dessinées ont été trouvées le lr novembre 1924 par Mlle Willy van Wavb-
ren dans les dunes près de Vogelenzang; aussi M. Kits van Waveren a receuilli le champignon non
loin de là à un autre endroit, tandis que M. A. N. Koopmans l’a trouvé à la même date à Tietjerk aux
environs de Leeuwarden.
VOLVARIA MEDIA FL. DAN.
Middelste Volvaria.
Pl. 2128J3.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XXIV. Sect. V. Cryptogamia. Fungi.
Natuurlijk Stelsel: Cellulares Myoetes. Ord. Hymenomycetes. Fam. Agaricaceae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. XII, N°. 987.
Soortelijke kenmerken: pileo 2—4 cM. lato, carne tenui disco exöepto, albo, oampanulato-
convexo, dein fere plano, umbonato vel obtuso, viscido, albo, disco vulgo fulvo, in statn sioco sericeo;
lamellis liberis, fere 4 mM. latis, subventricosis, pallide colorem Balmonis exhibente; stipite 4—6 cM.
longo, fere 4—6 mM. orasso, aequali, glabro, albo, solido; volva vaginata, margins lobato, fulvescente;
sporis late elliptiois, levibus, 8 X 8.5 p: cystidia desunt. ■
Hoed 2__4 cM. breed, met dun vleesch behalve in het midden, wit, klokvormig-bol, dan bijna vlak,
met bult of stomp, kleverig, wit met meestal bruine schijf, bij droogte zijdeglanzend; plaatjes vrij,
bijna 2 mM. breed, lichtelijk buikvormig, bleek zalmkleurig; steel 4—6 cM. hoog, ongeveer 4—6 mM.
dik, gelijk, glad, wit, gevuld; volva scheedevormig met gelobden rand, bruin gekleurd; sporen breed
elliptisch, glad, 5 X 8.5 p. Geen cystidieën.
Groeiplaats : In weilanden, en in beuken en dennenbossehen, ook gevonden onder wilgen en esschen
meer in zuidelijker streken.
Nederland: De zwam bevond zich op de tentoonstelling der Natuurhistorische Vereeniging te
Breda, gehouden op 16 September 1922. Mej. S® Cool vond haar in het gras op het bolwerk te Haarlem,
Mevr. Zellbr-Bolhuizbn in October 1926 in een weiland onder Elswout en de Heer J. Schreinb-
makers in Aug. 1924 te Bergen-op-Zoöm.
De hoed was zeer kleverig, de steel en de volva in geringere mate. De naam media berust op het
feit, dat zij in grootte het midden houdt tusschen V. speciosa en V. parvula.