
CLADONIA FOLIACEA SPIC. (CL ALCICORNIS LGHTF.).
Bladachtig bekermos.
PI. 2150.
Stelsel van Linnaeus : Cl. XXIV. Ord. IV. Cryptogamia. Liohenes.
Natuurlijk stelsel: Cellulares Myoetes. Ord. Lichenes.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. IX, No. 859.
Soortelijke kenmerken : Thallus elongatus, conspioue pinnatiforme incisus vel subpinnatus, laete
viridis vel fusco-viridis, subtus albioans, margine ciliis nigris, sparsis, 1—8 mm. longis munitus; pode-
tia plerumque 1—2 cm. alta, scyphiformia, interdum margine prolificationes gerentia, nonnumquam
omnino absnnt vel numero parvo inveniuntur.
Groote thallusbladen in de lengte gestrekt, opvallend vinvörmig gelobd of bijna gevind, levendig
groen of bruingroen, aan den onderkant wit, langs den rand met enkele, 1—3 mm. lange, zwarte
wimpers; podetien meestal slechts 1—2 cm. hoog, bekervormig, somtijds met uitspruitenden rand; zij
ontbreken veelvuldig of zijn slechts spaarzaam voorhanden.
Groeiplaats : Overal in B.e vlakte en op het lagere gebergte, op lichte plekken van zandige heiden en
langs den boschzoom.
Nederland: Evenals de ten vorige jare afgebeelde korstmossen werd ook deze soort gevonden en
geteekend door wijlen den Heer W. P. ten Kate te Leiden en wel fig. A in de duinen bij Haarlem in
April 1919 en fig. B van het diluvium bij Groesbeek, den 19 April 1919, a. vergroote thallusbladen van
A en a" vergroote beker van plant A, b" evenzoo van B.