MVCENA IRIS BERK. 2152a .
MYCENA RORIDA FR. 2152b.
MYCENA IRIS BERK.
PI. 2152^4.
MYCENA RORIDA FR.
PI. 2152J5.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XXIV. Sect. v. Cryptogamia. Fungi.
Natuurlijk stelsel: Cellulares Mycetes. Ord. Hymenomycetes. Fam. Agaricaceae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. XIV, No. 1060.
Soortelijke kenmerken: A. pileo primum subviridi vel coerulescente, striato, eum pelliculo a
pileo sejungendo, saepe pruinoso vel flocculoso, demum subgriseo, flaveseente vel pallescente, conico-
campanulato, 1—2 cm. lato, obtuso, membranaceo; stipite albescente, apice striato, manifeste floc-
coso-pulverulento, saepius in radicem viridi-vel coeruleo-flocculosam, sublongiorem, curvatam exeun-
te, demum elongato. 5—8 cm. x 2 mm. longo, glabro, fistuloso, lamellis pallidis vel canescentibus, in
acie plerumque flocculis concoloribus, rarius coerulescentibus vel rubris ornatis, subconfertis, angus-
tis, fere linearibus, tenuibus, angustato-adnatis, subliberis. carne concolore, interdum omnino se tin-
gentibus colore laete coeruleo vel virescente.
Hoed in jeugdigen staat groenachtig of blauwachtig, gestreept, met glanzig-kleverig afneembaar
huidje, dikwijls berijpt of vlokkig, ten slotte grauw, geelachtig of bleek, kegel-klokvoimig, 1—2 cm.
breed, stomp, vliezig. Steel grijs met gestreepten top, opvallend wollig-bepoederd, dikwijls met groen-
of blauwvlokkigen, tamelijk langen gekromden wortel, ten slotte verlengd, 5—8 cm. X 2 mm., kaal,
hol. Plaatjes bleek of grijsachtig, op de snede meestal met vlokken van dezelfde kleur bezet of blauwachtig
of rood, tamelijk dicht opeengehoopt, smal, bijna lijnvormig, dun, met versmalden voet aangehecht,
bijna vrij. Vleesch eenkleurig, neemt echter somtijds in alle deelen indigoblauwe, ten slotte
groenachtige kleur aan.
Groeiplaats : In dennenbosschen op den grond of op houtresten, ook aan stronken, gezellig, dikwijls
bundelsgewijze.
Nederland: Ook deze paddenstoel is nieuw voor ons land; zij werd den 11 Augustus 1925 gevonden
op een kegel van Pinus austriacus te Katwijk, in een bosch dicht bij den watertoren.
B. pileo flaveseente vel albicante, furcato, glabro et levi, sicco, convexo, 0.5—1 cm. lato, fere umbili-
cato, tenuissimo; stipite concolore, glabro et levi, strato gelatinoso crasso circumdato, filiformi, 2—4
cm. X 1 mm., sine radice adhaerente, subcoriaceo; lamellis albis, distantibus, decurrentibus; carne
concolore, inodora.
Hoed geelachtig of eenigszins wit, gewelfd, gevoord, kaal en naakt, droog, 0.5—1 cm. breed, bijna
genaveld, zeer teer. Steel van gelijke kleur, kaal en glad, door een dikke slijmlaag volkomen omhuld,
draadvormig, 2—4 cm ||| 1 mm., zonder wortel vastgehecht, eenigszins taai. Plaatjes wit, ver afstaand,
afloopend. Vleesch eenkleurig, zonder reuk.
Groeiplaats : Op stengels, bladen en dennennaalden, na langdurigen regen als gezaaid.
Nederland: Deze zwam werd het eerst gevonden door den Heer P. J. A. J. Meulemeester in de