Typhule de Greville.
PL 2108,4.
Caractères spécifiques: Simple, blanc: massette élargie, obtuse; pied capillaire, poilu.
T. Grevillei Fr., Epier., p. 585, Hym. Eur., p. 685 ; Pat., Tab. analyt. Fung., N°. 263 ; Sacc., Syll.
VI, p. 748 ; Oud., Réo. I, p. 441.
Habitat : Sur des feuilles en Angleterre, à New York et en Caroline méridionale, sur les pédoncules de
Liquidambar.
Pays-Bas : Mentionné par Oudemans de Leiden, il est retrouvé en novembre et décembre 1918 par
M. J oan Oort sur les feuilles et les fruits d’aune près des établissements Endegeest et Rijngeest aux
environs de Leiden. Il semble que les poils du pied ne sont pas toujours assez manifestes.
TYPHULA MUCOR PAT.
PI. 2108B.
Soortelijke kenmerken: Tota alba, 2—8 mm. alta; stipite graeili, glabro; clavula elongata, ovoi-
dea; basidiis 4-sterigmaticis; sporis elongatis, subcuneatis, 9—10 x 2—8 [x, levibus, hyalinis.
Geheel wit, 2—8 mm. hoog; steel slank, kaal; knotsje lang, eivormig, basidiën met 4 sterigma’s;
sporen lang, eenigszins wigvormig, 9—10 X 2—8 (x, glad, hyalien.
Typhula Mucor Pat., Tab. analyt. fungi, p. 206, N°. 472. Sacc., Syll. VI, p. 750.
Groeiplaats: Op rottende bladeren te Fontenay-sous-Bois in Frankrijk.
Nederland : Deze voor onze Flora nieuwe zwam werd door den Heer G. D. Swanenburo de Yeye
gedurende de excursie der Haarlemsche Nederl. Natuurhistorische Vereeniging gevonden op een weiland
bij Groenendaal onder Heemstede. Door de talrijke kale, witte staafjes, van welke de steel en de
knots samen niet hooger dan 8 mm. zijn, verkrijgt het blad een schimmelig voorkomen. Sporen werden
niet gevonden.