
RUBIIS SCIAPHILUS LANGE.
Schaduwminnende Braam.
Hoogduitsch: Schatten Brombeere.
Engdsch: Shadowy Bramble.
Bloeit: Juli—Aug. 2)..
PL 2089.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XII. Ord. III. Icosandria. Polygynia.
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Dicotyledoneae. Ord. Bosaceae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. II, no. 105.
Soortelijke kenmerken : Turiones arcuato.procumbentes vel scandentes, ramosi, angulati, paree pilosi,
demum calvati, aculeis aequalibus ad angulos dispositis, mediocribus, compressis, e basi dilatata leviter re-
clinatis armati. Folia quinato digitata, petiolo supra plano, piloso, pëtiolulis patenter villosis, stipulis line-
aribus; foliola omnia petiolulata, inaequaliter grosse duplicato-serrata, supra sparsim pilosa, subtus molliter
pilosa, viridia, terminale ovatum, ellipticum vel suborbiculare, acuminatum, basi subcordatum; ramo-
rum floriferorum folia ternata quinatave, supremis simplicibus, aculei sparsi falcati; inflorescentiae brevis
foliis magnitudine decrescentibus interruptae ramuli patentes pauciflori laxe villosi, paree et subulato-acu-
leati; sepala inermia canescentia vel sub tomento tenui virentia, in flore reflexa, post anthesin fructum laxe
amplectentia; petala magna elliptica unguiculata, rosea vel alba; stamina externa interna stylosque longe
superantia, in flore erecto-patentia, post anthesin conniventia fructumque amplectentia, loculi pilosi ;ger-
mina glabra; fructus magni ovoidei vel subglobosi, dulces. Drupeolae numerosae, magnae, nitidae.
Loten gebogen-neerliggend of klimmend, vertakt, kantig, spaarzaam bebaard, ten slotte kaal, bewapend
met gelijke, op de kanten geplaatste, middelgroote stekels, die uit een verbreeden voet eenigszins neergebogen
zijn. Bladeren handvormig vijfdeelig, bladsteel van boven vlak, behaard, bladsteeltjes afstaand
behaard; steunblaadjes bjnvormig. Blaadjes alle gesteeld, ongelijk en grof dubbel gezaagd, van boven
spaarzaam behaard, van onder zacht behaard, groen; eindblaadje eirond, elliptisch of bijna cirkelvormig,
toegespitst, aan den voet eenigszins hartvormig; bladeren der bloeitakken drie- of vijftallig, de bovenste
enkelvoudig, met enkele stekels bewapend. Bloeiwijze kort, door in grootte steeds kleiner wordende blaadjes
onderbroken, met afstaande, weinig bloemige, afstaand behaarde takken, voorzien van enkele elsvormige
stekels; kelkslippen ongewapend, grijs of onder het dunne vilt groen, bij de bloem teruggeslagen, na den
bloei de vrucht los omvattende; bloemblaadjes groot, elliptisch, genageld, rosé of wit; buitenste meeldraden
de binnenste en de stijlen in lengte verre overtreffend, in de bloem uitstaande, na den bloei samennijgend
met behaarde belmknoppen; vruchtbeginsels kaal, vruchten groot, eivormig of bijna kogelvormig,
zoet. Steen vruchtjes zeer talrijk, groot, glimmend.
Verklaring der Afbeeldingen: a. Bloemblad, nat. grootte; b. Meeldraden en stampers; c. Meeldraad,
vergroot, behaard.
Groeiplaats : Wordt gemeld voor boschranden en open plaatsen in bosschen, overgaande in de hagen
van het bouwland. Op leemgrond in het Oosten van Slees wij k-Holstein, ook op Fünen.
Nederland : De plant werd ons toegezonden door den Heer W. W. Schipper te Winschoten, den 22 Juli