
CLADONIA RANGIFERINA HOFFM.
Rendiermos.
PI. 2154.
Stelsel van Linnaeus : Cl. XXIV. Ord. IV. Oryptogamia. Lichenes.
Natuur lijk Stblsbl: Cellulares Mycetes. Ord. Lichenes.
Geslachtskenmerken : Zie Dl. XI, No. 859.
Soortelijke kenm er k en : Stipites tenuissime farinosi, tandem verrnculdsi, constanter aphylli,al-
bido-vel stramineo-cinerei, fruticuloso-ramosissimi, omnes oilindrioi, ad axillas snbhiantes; ramulis
extremis radiantibus, lertilibus erectis cymosis, sterilibus nutantibns. Apothecia iusca.
Stengeltjes zeer fijn bepoederd, ten laatste wrattig, steeds zonder Thallusbladen, witachtig of
stroogeel-grijs, zeer sterk struikvormig vertakt, alle oylindervormig, wijd uitstaande aangehecht, eind-
vertakkingen straalvormig, de vruchtdragende rechtopstaande, de onvruchtbare omgebogen. Apothe-
cia bruin.
Groeiplaats : De meest algemeens van alle Cladoniën, die zoowel in de vlakte als in het gebergte op
onvruchtbaren bodem der naaldbosschen en op heidevelden dikwijls uitgestrekte gebieden bekleedt.
Komt bovendien in vele variëteiten voor.
Neder la nd : Bij ons evenzoo algemeen in de duinen en op heidevelden. De afgebeelde planten werden
door wijlen den Heer W. P . ten K ate geteekend; zij werden verzameld den 2en April 1919 op de
heide nabij Bilthoven - o e n l zijn vergrootingen.