
RUBUS OBSCURUS KALTENB. * DECORUS P. J. MUELL,
Donkere braam, ras: decorus.
Bloeit: Juli. 2J..
PI. 2157.
Stelsel van L innaeus : Cl. XXL Ord. I I I . Ic o san d ria. P olygynia.
Natuurlijk stelsel: Vasculares Diootyledoneae. Ord. Bosaceae.
Geslachtskenmerken: Zie llSflI, No. 105. ' . ,
SooRTBLiJKB khnmbrkbn: Turiones prostrati vol param scandentes, subangulati, dense hirsuti,
KkndulQsi aculeis e basi dilatata rectis, subulatis m uniti; folia pedato-qumata, pbola rugdpsa grosse
serrata supra obscure viridia, glabriuscula, subtus molliter pubescentia, terminale late empticum ba l
co rd atum , breviter RQuminatum. Inflorescentiae paniculalae amplae mferne fohosae ramuli pedicel-
Hnue tomentoso-villosi, dense glandulosi aciculatique; sepala acummata, petala ovalia rosea.
. decorus: iolia ampla, partim ternata, partim quinata, foliolis satis subtditer et regulanter acutp-
serratis supra laete viridibus, subtus pallidioribus, molliter pubescentibus, terminale elliptico. v e l .
basi rotundata obovato, breviter, et anguste acnminato. Inflorescentia ampla, laxa. Fleres satis magnr
“ laciniae post antbesin patentes vel laxe reüexae. Petala elUptlca.cum Uamentis pulchernme
rubra vel purpurea. Styli flavesoentes yel obscure rnbn. , , , I „
Loten neerliggend of eenigszins klimmend, zwak kantig, dicht behaard, bekherd en voorzien van
met verbreeden voet ingeplante, rechte, elsvormige stekels. Bladen voetvormig vijftallig, blaadjes
rimpelig grof gezaagd, van boven donker groen, bijna kaal, van onder zacht behaard; ^ b la a d j e
breed langwerpig, met hartvormigen voet en kort toegespitst. Bloeiwijze plmmvormig, groot,.beneden
benaderd met viltig wollige, dicht beklierde en van stekeltjes voorziene takken en bloemstelen. -
ten deèle vijftallig met tamelijk ^ r e g e lm a t i g
scherp gezaagde blaadjes, van boven levendig groen, van onder bleéker, zachthang. Emdblaadje elhp-
tisch of met afgeronden voet omgekeerd eivormig, kort en smal toegespitst,Bloeiwijze groot, los,Bloemen
tamelijk froot. Kelkbladen na den bloei afstaand of los teruggeslagen. Bloemblaadjes elliptisch,
evenals de helmdraden levendig rosé of purper. Stijlen geelachtig of donkerroo .
Verklaring der afbeeldinobn: o. Bloemblad, nat. grootte; t. Meeldraden; c. Stamper; i Knop;
s. Stengeldeel, vergroot, met stekels, haren en klieren; /. Een der bovenste blaadjes met behaarden
rand.
Groeiplaats: Op vochtigen boschgrond in Midden- en West Duitschland en de aangrenzende ge-
bieden. Het eerst in de omgeving van Minden gevonden en door Epoke beschreven als B. rubicundus
Buhnensis.
Nederland : Wij danken de toezending van deze braam aan de welwillendheid van de Heeren W. W.
Schipper en A. de Wever, die haar eind Juli 1916 vonden te Spanbeek in Limburg.