
LEPIOTA CASTANEA Q. 2151b.
LEPIOTA CASTANEA Q.
PI. 2151È.
Stelsel van Linnaeus : 01. XXIV. Sect. V. Cryptogamia. Fungi.
Natuurlijk stelsel: Cellulares Mycetes. Ord. Hymenomycetes. Fam. Agaricaceae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. X. No. 725.
SooRTELiJKB kenmerken: a. L. clypeolaria: Zie Dl. XXVIII, No. 2118. De aldaar afgebeelde soort
is inderdaad L. felina P. Deze verschilt door de meer witte kleur van den hoed, de zwartbruine bult,
de meer concentrisch gerangschikte bruine schubben met donkeren top, den bij jongere exemplaren
zeer duidelijken ring en bovenal door de veel kleinere sporen, die bij L. felina inderdaad 8—10 X 3—4
p. zijn, bij L. clypeolaria echter 12—15 x 5—7 p. meten. Men diene derhalve den naam L. clypeolaria
Bull, van PI. 2119.4 te veranderen in L. felina P. De vergissing werd mede veroorzaakt, doordien beide
zwammen tegelijker tijd, den 4en September 1920, werden toegezonden door Mej. W. v. d. Meulen te
Wapenvelde, die ze vond in het Sparrebosch in de nabijheid dier plaats.
b. L. castanea Q. pileo in superficie pallida cum squamis spadicibus squarrosis, sicco, umbellato,
parvo, 1—2 cm., carnoso; stipite pallido, ob velum ascendentem spadice floccoso-squamoso et annulato,
apicem versus albo, glabro, serieeo, aequali, 2—3 cm. alto, 2 mm. lato, demum cavo. Lamellae albae,
ciliatae, subconfertae, ventricosae, liberae, fere distantes. Pilei caro pallida, stipitis fuscescens, inva-
riabilis, sine odore. Sporae 7—8 X 4—-5 p..
Hoed op lichteren grond met roodbruine ruwe schubben, droog, schermvormig, klein, 1—2 cm.,
vleezig. Stengel bleek, door het opstijgende velum roodbruin, vlokkig-schubbig, en met ring, met wit,
kaal, zijdeachtig bovendeel, cilindervormig, 2—3 cm. hoog, 2 mm. dik, ten slotte hol. Plaatjes wit, ge-
wimperd, bijna gedrongen, buikig, vrij, bijna af staand. Vleesch van den hoed bleek, dat van den steel
bruinachtig, onveranderlijk, zonder reuk. Sporen 7—8 X 4—5.
Verklaring van de afbeelding: a. Vergrooting der lamellen en schubjes op den hoed.
Groeiplaats : Door Bicken wordt de soort beschreven en afgebeeld voor bosschen in het gebergte.
Ook Lange vermeldt haar.
Nederland: Deze champignon werd op 80 Januari 1921 door den Heer E. K. van Waveren gevonden
op een bemosten stronk van een esch te Groenendaal bij Heemstede. Ofschoon gevonden in
opgedroogden toestand, was de soort gemakkelijk te herkennen door den harigen, bijna stekeligen
bruinschubbigen steel, die bovenaan glad en wit is. Lamellen roomkleurig, dicht bijeen, gewimperd. De
sporen verschillen zeer in grootte, door Lange worden zij langer opgegeven.