c. Cl. verticillata. Stipites cartilaginei, glauci vel glabri, tandem foliaceo-squamulosi, spadiceo-viri-
des, graciles; scyphiferi tubaeformes, rarius turbinati, scyphis cristato-laceris, vulgo proliferis; cylin-
drici simplices vel apice divisi. Apothecia fusca.
Loof kraakbeenig, kaal, ten laatste met kleine bladaehtige schubjes, grijs-groen of bruinachtig-groen,
slank; bekerdragers trompetvormig, zelden tolvormig, bekers kamvormig-gescheurd, meestal uitgroeiend
; cylindervormig onvertakt of aan den top gedeeld. Apotheciën bruin-rood.
Groeiplaats: Op den grond.
d. Cl. macilenta stipites furfuraceo-squamulosi, graciles, scyhpis normaliter digitato-radiatis.
Loof meelig beschubd, slank; bekers gewoonlijk handvormig uitstralend.
Groeiplaats: In Zwitserland, Frankrijk en Noord-Duitschland als de vorigen.
e. Cl. Floerkeana. Stipites constanter cartilaginei, incani, aphylli, laeves, tandem verruculosi et
squamulosi, graciles; scyphiferi elongato-turbinati, rarissimi, scyphis minutis, digitato-radiatis; cylin-
drici simplices vel divisi. Apothecia coccinea.
Loof steeds kraakbeenig, grijs, niet bladachtig, kaal, ten slotte met kleine wratjes en kleine schubjes,
slank; bekerdragers lang-tolvormig, zeer zelden optredend, bekers zeer klein, handvormig uitstralend;
cylindervormige onverdeeld of vertakt. Apotheciën scharlakenrood.
Groeiplaats: Op den grond of op rottend hout in dennenbosschen in Zwitserland, Duitschland,
Zweden en Amerika.
/. Cl. papillaria. Stipites glabri, nudi, glauco-straminei, extremitatibus fuscis, primitus papillares,
dein clavati vel cylindrici, prolificatione tandem fastigiato-ramosi. Thallus microphyllinus. Apothecia
rubro-fusca, pleraque symphycarpea.
Loof kaal, glad, grijsgroen geelachtig, met donkerbruine uiteinden; eerst tepelvormig, dan knotsvormig
of cylindrisch, eindelijk uitgroeiend en vertakt. Thallus klein. Apotheciën rood-bruin. dikwijls
samengegroeid.
Groeiplaats: In den Elzas en de Vogezen zeer algemeen en aldaar, evenals 01. stellata dikwijls uitgestrekte
heidevelden bedekkend.
Nederland: Alle hier genoemde soorten werden door wijlen den Heer W. P. ten Kate te Leiden
af geheeld en gevonden in het einde van April 1919 op de heide van Oosterveld, gemeente Zuidwolde.
Figuur d' is naar een met bijtende kali behandeld praeparaat.
CLADONIA BACILLARIS NYL,
Lichen à bâton.
CLADONIA VERTICILLATA HOFFE
Lichen verticillé.
CLADONIA MACILENTA HOFFM.
Lichen maigre.
CLADONIA FLOERKEANA (FR.) SOMMERF.
Lichen de Floerke.
CLADONIA PAPILLARIA (EHRE) HOFFE
Lichen papillaire.
Système de Linné : Cl. XXIV. Ord. IV. Cryptogamia. Lichenes.
Système naturel: CeUulaires Mycètes. Ord. Lichenes.
Caractères génériques: Voyez le No. 859, Vol. IX.
Caractères spécifiques :
c. CI. deformis: Thalle d’abord cartilagineux, bientôt poudré jaune de soufre, le plus souvent robuste,
thalle fertile aUongé-turbiné ou en trompette, les périthèces rarement fructifères, les plus jeunes
à orifice droit, cylindrique, souvent ventru et laceré-fendu. Apothèces écarlates comme la fertilité assez
rare.
Habitat: Terre tourbeuse et sur le bois pourrissant dans toute l’Europe.
6. Cl. bacillaris : Thalle blanc-poudré ou farineux-squamuleux, gracile, thalle fertile très rare, les
périthèces rarement fructifères, cylindrique, simple ou divisé au sommet. Apothèces écarlates.
Habitat: Terre tourbeuse et troncs pourrissants dans toute l’Europe.
c. Cl. verticülata: Thalle cartilagineux, glauque ou glabre, enfin feuillé-squamuleux, gris-vert, gracile;
thalle fertile, en trompette, rarement turbiné, les périthèces lacérés en crête, le plus souvent prolifères,
cylindriques, simples ou divisés au sommet. Apothèces fauves.
Habitat: Par terre.