
GEÄSTER PECTINATUS (P.) LLOYD.
Gekamde aardster.
PI. 2102.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XXIY. Sect. V. Cryptogamia. Fungi.
Natuurlijk Stelsel: Cellulares Myoetes. Ord. Gasteromycetes.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. X, No. 750.
Soortelijke kenmerken : Exoperidio revoluto usque ad medium fisso in 8—10 segmentis, strato
mycelii vulgo adnato, terrae sola adjuncto; strató carnoso tenui, denique disquamante et partim in
majore parte speciminum habitum negligentem exbibente; pedicello tenui; endoperidio subgloboso,
paulo attenuato in pedicellum, basi striato, aliquando leviter, aliquando fortior ita ut costae forman-
tur; peristomio valde suloato, rostrato vel subconico; capillitio sporis paulo crassiore; spons globosis,
verruculosis, 5—6 p diam. (Lloyd, Mycological Notes 1).
Exosporidium teruggeslagen, tot bet midden in 8—10 slippen verdeeld.
Mycebum-laag gewoonlijk aangegroeid, met aanbangende aarde. Vleezige laag dun, ten slotte loslatend
en waar dit bij de meeste exemplaren slechts ten deele geschiedt, verkrijgen deze daardoor een
slordig aanzien. Steel dun. Binnenst peridium bijna bolvormig, maar eenigszins in den steel versmald,
voorzien van groeven aan den voet, die nu eens zwak zijn, dan weer zoo krachtig, dat men van ribben
kan spreken«
Mondopening sterk gevoord, gesnaveld of eenigszins kegelvormig. Capilbtiumiets dikker dan de sporen,
deze bolvormig, ruw, 5—6 p in doorsnede.
Lloyd merkt bij deze soort op, dat Scbmidel in 1747 vier figuren publiceerde, die uitstekend deze-
plant weergaven. Persoon noemde (1801) deze figuren G. pectinatus. Fries vereenigde deze met drie-
andere soorten onder den naam van G. striatus en sinds de dagen van Fries werden deze soorten voortdurend
met elkaar verward.
Hollos merkt op dat deze zwam zoo zeldzaam was, dat zij spoedig vergeten werd. Ook Lloyd acht
baar een zeldzaam voorkomende zwam.
Groeiplaats : Zeldzaam in Europa en in de Vereenigde Staten van Amerika.
Nederland : Deze soort werd ontdekt door den Heer J. Schreinemakers, landbouwconsulent te
Bergen op Zoom, op bet buitengoed Mattenburg aldaar, groeiende in groote hoeveelheden onder Dou-
glassparren. Zij werd aldaar den 26 Augustus 1924 in verscheidene exemplaren verzameld door Mej.
C. Cool gedurende de algemeene excursie der Nederlandsche Natuurhistorische Vereeniging, tegelijk
met Paxillus Tricholoma A. et S. Zij komt ook telken jare voor op bet buitengoed van Mevr. de Lange
te Wapenvelde, groeiende onder Abies excelsa, alwaar zij door Mej. W. van der Meulen ontdekt werd