STROP HAR IA SQUAMOSA PERS. 2127A.
STROP HAR IA CORONILLA B. 2127B
STR0PHAR1A SQUAMOSA P.
Geschubde Stvopharia.
PI. 21274.
STROPHARIA CORONILLA B.
Gekroonde Stropharia.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XXIY. Sect. V. Cryptogamia. Fungi.
Natuurlijk Stelsel: Cellulares Mycetes. Ord. Hymenomycetes. Fam. Agaricaoeae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. XI, N°. 815.
Soortelijke kenmerken : a. S. squamosa, pileo 8—6 cM. lato, tenui, convexo, dein fere plano, ple-
rumque undulato, viscido, squamis sparsis in unum confertis, floccosis, in superficie ornatis, flavo-
ochraceo; lamellis adnatis, confertis, 4—6 mM. latis, fulvis, dein nigrescentibus, margine albescente;
stipite 6—8 dM. longo, 4—8 mM. crasso, lento, recto vel subflexuoso, villoso-squamoso sub annulo
patente, supra levi, albescente, basin versus ferruginoso, pro parte cavo, sporis ellipticis, 12 x 6 p.
Hoed 8—6 cM. breed, dun, convex, later bijna afgeplat, meestal gegolfd, kleverig, met oppervlakkige
verspreide, concentrisch gerichte vlokkige schubben bezet, geelachtig okerkleurig; plaatjes aangegroeid
dicht bijeen, 4—6 mM. breed, bruin, dan zwartachtig met witachtige snede; steel 6—8 dM. hoog,
4—8 mM. dik, taai, recht of licht heen en weer gebogen, witachtig, naar den voet roestkleurig, viltig-
schubbig onder den uitstaanden ring, glad daarboven, gedeeltelijk hol; sporen elliptisch, 12 x 6 p.
S. squamosa Fr., Syst. Myc. I, p. 284; Gke, Hancïb., p. 199, Illustr., pl. 553; Massee, Engl. F. Fl. I,
p. 401; Sacc., Syll. V, p. 1015; Oud., Rév. I, p. 289.
Groeiplaats : Op den grond in bosschen, weilanden, boomgaarden.
Nederland: Bekend van Haarlem en Zuid-Beveland. De afgebeelde planten werden in October
1915 bij massa in het Hummelo’sche bosch gevonden gedurende eene excursie der Nederlandsche
Mycologische Vereeniging.
b. S. coronilla, pileo 2—3 cM. lato* carnoso, hemisphaerico dein explanato, levi, subviscido, ochra-
ceo, pallescente, margine primum albescente et ab cortina subfloccoso; lamellis adnatis, sinuatis, confertis,
2 mM. latis, albescentibus, dein purpureo-violaceis, denique nigrescentibus, margine albescente;
stipite 2—3 cM. alto, 4—8 mM. lato, basin versus attenuato, basi aequali vel subbulbosa, fibrilloso,
albo, farcto, dein cavo; annulo in medio stipitis, striato; sporis purpureo-fuscis, ellipticis. 10 X 5 p.
Hoed 2—8 cM. breed, vleezig, halfrond, later uitgespreid, iets kleverig, leder-okerkleurig, lichter
wordend, met een rand, die door de cortina eerst witachtig en eenigszins vlokkig is; plaatjes aangegroeid,
bochtig, dicht opeen, 4 mM. breed, witachtig, dan purper-violet, ten slotte zwartachtig met
witachtige schede; steel 2—8 cM. hoog, 4—8 mM. dik, naar beneden versmald, voet gelijk of iets bolvormig,
vezelig, wit, gevuld, later hol; ring midden op den steel, gestreept; sporen purperbruin, elliptisch,
10 X 5 p.