
GNAPHALIU1 10NTANÜM. W i l d . FILAGO. L
Berg-Roerkruid.
Iloogduitsch. BergFilzkraut. Ruhrkraut.
Bloeit Julij, Augustus. ©.
Natuurlijk Stelsel. Synpetalae. Ordo I. Fissiflorae. Formatio II. Campanaceae. Fam. 78.
Compositae. R eich.
Stelsel van linnabus. Cl. XVIII. Syngenesia. Ordo 8. Superflm.
Gksiachts kenmerken. Inrolucrum imbricatum , squamis obtusls margine scariosis. Receptaculum
nudum, Floso. tubulosi. Pappus pilosus. — Het omwindsel overeenliggend, met stompe aan den
rand verdroogde schubben. De vruchtbodem is naakt. De bloempjes zijn pijpachtig. Het zaad-
pluis is harig.
Soortelijke kenmerken. Caule erecto herbaceo paniculato, foliis lineari-lanceolatis lanatis obtusis.
Floribus confertis subspicatis. — Met eene kruidachtige regtstandige pluimvormende steng, de bladeren
lijn-lancelvormig, wollig en stomp. De bloemen digt bijeen geplaatst, bijna aarvormend.
o. De geheele plant. b. De bloemen, o. De vrucht.
Do bloemen zijn klein, dan eens eindelingsch dan wederom in de oksels geplaatst. De bladeren
aangedrukt, grijsachtig en viltig. De geheele plant omtrent eene voet hoog. Labarck en meer
andere Botanici meenden hei geslacht Filago met dat van Gnaphalium tot ddn en hetzelfde
te moeten brengen.
Groeiplaats. Op dorre heuvelachtige plaatsen, b .v . bij Woudenberg, Z e ist, Arnhem, Nijmegen,
Assen, enz. enz.
Gebruik. Men zegt dat de bladeren van dit geslacht zamentrekkend zijn.