
ÜSSEA BARBATA. t . H a l l . LICHEN FLORIDUS . I . v a r . r IM P 1EX A . r . Ha l l .
LICHEN P 1 IC A TU S e t BARBATUS. I .
Gewoon Baardmos. var. y inééngeward, v. Hall.
Hoogduitsch. Gemeine Bartflechte.
Natuurlijk Stelsel. PI. Cryptogam. Cl. II. Lichenes, Ordo II. Ascopsorae, Fam. ,XIX. Par-
meUaceae, reicii.
Stelsel van linnaeus. Pt. Cryptog. Sectio III. Lichenes, A. Angiospori.
Geslachts-kenmerken. Apothecia urceolata, scutellata, disciformia, margine thallode cincta. Thallus
caespitoso-fruliculosus, ra mis teretibus. — De schildjes beker-, schotel-, schijfvormig, met eene
bladachtige rand omgeven. Het loof zodevormig-struikachtig, met ronde takken. .•
Soortelijke kenmerken. Thallo pendulo filamentosp,. ramulis elongatis subarticulatis filiforraibus,
tuberculis gemmiferis. —■ Het loof hangend draadvormig, de takjes verlengd draadvormig, bijna
geleed, met kleine, knopdragende verhevenheden.
Men vindt deze soort van Korstmos op oude boomen in de bosschen van Europa , en voornamelijk
op Dennen en Eiken, onder de gedaante van een’ grijzen baard, die hangende en samengesteld
is uit draadvormige struikjes, waarvan de takjes doorvlochten en geëindigd zijn door
schoteltjes, die gewimperd schijnen. Het is een geslacht, dat men niet dan zeer zelden met
vrucht vindt. Ik heb er exemplaren van gezien, verzameld in Noorwegen, ter lengte van een'
halve voet; bij ons vindt men dezelve slechts van twee tot drie duimen lengte. Het is eene
zeer afwisselende plant, waaromtrent de plantkundigen het nog niet eens zijn. Z ij zijn, even
als alle do korstmossen, geene woekerplanten, zoo als eenige Botanici dachten; zij leven van de
vochtigheid, die zij opslurpen op de ligchamen, waartegen zij zich hechten, .en geenszins van
de zelfstandigheid zelve dier ligchamen.
Groeiplaatsen. Bij Harderwijk en Utrecht: 6. wttewaal. Bij Boxmeer: miquel. Om de Bildt
en Zeist bij Utrecht, alsook tusschen Valte en Weerdinge in Drenthe: v. hall. Zelf vond ik haar
in het hosch te Doorn, in de provincie Utrecht, op Dennen, alsook in menigte op oude Eiken
hij Nijmegen.
Gebruik. Deze Korstmos heëft eene aangename geur , en de Reukwerkers doen dezelve in de
Cyprische poeder: geweekt met aluin, verwt zij de wollen stoffen groen ; buitendien is dezelve aangewezen
als dienstig om bloedvloeiingen, en vooral die van den neus, te doen ophouden.
C L A D O N I A R A I G I F E R I N A . v . H.
l i c h e n r a n g i f e r i n u s . l .
Rendier-bekermos.
Hoogduitsch. Rennthiermoos.
Natuurlijk Stelsel. Plant. Cryptog. Cl. II. Lichenes, Ordo H. Ascopsorae, Fam. XX. Cla-
doniaceae, reich.
Stelsel van linnaeus. PI. Cryptog. Sectio III. Lichenes, A. Angiospori.
Geslachts-kenmerken. Apothecia capituliformia, podetiis fistulosis, thallus plerumque foliaceus: ubi
deest, podetia ramosa elongantur. — De. schildjes kóp vormig, op pijpachtige steeltjes, het loof
meestal bladachtig: waar dit ontbreekt, verlengen zich takkige steeltjes.
Soortelijkb kenmerken. Podetiis fistulosis, teretibus, ramosis, cinerescentibus, axillis saepe perfo-
ratis, ramulis apice cernuis, apotheciis fuscis. — De steeltjes pijpachtig, rond, getakt, aschgraauw-
achtig, dikwijls aan de oksels doorboord; de takjes aan het einde knikkende, met bruine schildjes.
Dit sohoone plantje, d a t, zoowel in kleur als in grootte, zeer afwisselt, vormt witachtige zoden,
samengesteld uit ronde steeltjes, die hol z ijn , ter hoogte van twee a drie duim, en zeer getak
t, in den vorm van struikjes; de vruchtdragende takjes zijn opgerigt, de onvruchtbare
knikkende.
Groeiplaats. Het groeit door geheel Europa, op drooge, bergachtige plaatsen.
Gebruik. In de koude streken van het Noorden, waar het Rendier de eenigste hulp voor den
mensch is, is ook deze Korstmos de eenigste toevlugt voor het Rendier, en deszelfs eenigste voed-
s e l; het is onder de sneeuw dat deze dieren het gaan zoeken. Voorwaar een nieuw bewijs van de
goedheid der Voorzienigheid, die overal en voor al hare schepselen waakt! Hessel vermeldt, dat
in sommige streken van Rusland het volk poeder van déze Korstmos met tarwemeel vermengt, om
er brood van, te maken. Bij de schaarscnte in 1816 en 1817 maakte men in de omstreken van
Genève brood van deze Korstmos.