
A N T I R R H I N U M ORONTIUM L.
Roods Kalfssnuit.
Hoogduittch. Feld Löwenmaul. Wildes Löwenmaul. Kleiner Dorant. Oront. Kalbsnase.
Engeltch. Lesser Snap-dragon. Calfs-snout.
Bloeit Jnlij—September 0 .
Natuuel. Stelsel. Plantas vasculares, Subcl. I. Phanerogamae Exogenae, Ord,
Antirrhineae Joss.
Stelsel van Linnaeus. Class. XIV. Ord. II. Didynamia Angiosperma.
Geslachts Kenmerken. Calyx 5-partitus. Corolla basi gibbosa, 2-labiata; labium inferius 3-fidmn,
in medio inflato-prominens et faucem claudens; superius 2-fidum vel 2-partitum. Stamina 4 , didy-
nama. Gapsula apice foraminibus 3 dehiscens. De kelk 5-deelig. De bloemkroon aan den voet
bultig, tweelippig: de beneden lip 3-spletig, in het midden opgeblazen voorwaarts tredende en het
keeltje toesluitende; de bovenlip 2-spletig of 2-deelig. Vier, tweemagtige, meeldraden. De zaaddoos
aan den top met 3 gaatjes openspringende.
Soortelijke Kenmerken. Foliis oppositis vel alternis, lanceolalis; floribus remotis; calycis laci-
niis lanceolatis, corolla longioribus. Met tegenovergestelde of met afwisselende, lancetvormige bladen;
de bloemen verwijderd; de kelkslippen lancetvormig, langer dan de bloemkroon.
Meestal groeit z i j r eg tsta n d ig , maar ook komt dezelve wel met eene tegen den grond
liggende steng voor, en nu en dan wordt z i j ook met witte bloemen aangetroffen.
Na dat de bloemen afgevallen z ijn v in d t men de kelkjes veelal stervormig openstaande, a,
en wel als o f z i j u it zes blaadjes bestonden; hetgeen door een zeer ko rt onder het
kelkje geplaatst steunblaadje, b , te weeg gebragt wordt. F a n de 5 kelkslipjes z ijn
twee iets ko rte r, c , zoo dat drie er van z e lfs een weinig langer z ijn dan de bloemkroon,
gelijk fig . d te z ien is. Vruchtbeginsel en s tijltje z i j n , even als de k e lk s lip je s , d ig t
behaard, e , en ook is de bloemkroon, welke men bij f geopend z i e t , van buiten eenig-
zin s behaard. Op het vruchtbeginsel bevinden zich bovendien eenig e gesteelde k lie r tje s ,
zoo als men bij g aan het nog groene zaaddoos j e , en d it b ij h vla k door gesneden,
onder vergrooting voorgesteld vindt. B i j i een r ijp zaaddoosje; j een veel vergroot
zaadje aan de bovenzijde, en k hetzelfde van onderen gezien.
Groeiplaatsen. Met liggende steng vond ik dezelve in eene boomkweekerij bezijde de laan van
Lunenburg bij Neêrlangbroek, en met witte bloemen op aardappelen-land onder Heumen.
Vooral wordt zij in Gelderland en in het sticht van Utrecht aangelroffen: als om Nymegen en
A rn h em , in de omstreken van Am e rsfo o rt, TVoudenbérg, Amerongen, Leersum enz.; het
meest op zand-bouwlanden. Ook groeit zij in de omstreken van Z utphen; insgelgks in die van
B red a , en volgens den Heer van hoven langs den Fuchtschen Steenweg bg Hertogenbosch.
Gbbruik. Linnaeus heeft haar voor vergiftig gehouden, en ook volgens hochstetter. bezit deze
plant bedwelmende en vergiftige eigenschappen.