1û2/. S â 2 .
MILIUM SCABRUM. MERLET DE LA BOULAYE.
VERNALE. y . H a l l .
Hoogduitsch.
MILIUM CONFERTUM. Mi l l .
Milisgras.
Ruwachtig Gierslgras.
Bloeit April—Mei. ©.
MILIUM
Natuurlijk Stelsel. Acroblastae. Ordo II. Caulo-acroblaslae. Formatio I. Glumaccae. Faoi-59.
Gramincae. Reich.
Stelsel van Linnaeus. Cl. III. Triandria. Digynia.
Geslachts kenmerken. Panicula composita. Bractea gemina ventricosa, inf. sublongior. Squa-
mae lanceolatae glabrae integrae. Gorolla persistente. Stigmata aspergilliformia. — De pluim is za*
mengesleld. Het schudblaadje buikachtig dubbeld, de onderste een weinig langer. De honigschub-
ben lancelvormig onbehaard en gaaf. De bloemkroon blijvende. De stempels kwaslvorinig.
Soorteluke kenmerken. Culmo vaginisque scabris, panicula conferta pauciflora , flosculo calyce
breviore. — Met de halm en de schede ruw, de pluim of takken bijeengeplaatst schraalblocmig.
De bloemkroon korter dan de kelk. o. De geheele plant. b. De bloem vergroot, c. De kelk vergroot.
Deze grassoort, die, voor zoo ver mij bekend is, in Duitschland niet voorkomt, is door wijlen den
den Hr. F. l. splitgerber van Amsterdam, op den Etna ook gevonden; zij verschillen zeer in grootte.
Sommigen tot zelfs ter hoogte van eene voet, de K a f blaadjes zijn ruw en spits, overigens schijnt
hare standplaats veel bij te dragen lot hare meerdere o f mindere ruwheid
Groeiplaats. Op de Duinen bij Overveen in N. Holland, v. hall. Zelf vond ik haar, als ook
meer andere Botanici, op de Duinen bij Katwijk en Scheveningen.
Gebruik. Onbekend.
R H Y N C H O S P O R A FÜ S C A .
Bruine Grasbies.
Hoogduitsch. Braunes Knopfgras. Schnabelriet.
Bloeit Julij—Augustus, ty.
Natuurlijk Stelsel. Acroblastae. Ordo II. Caulo-acroblaslae. Formatio I. Glumaceae.
Fam. 40. Cyperoideae. Reich.
Stelsel van Linnaeus. Cl. III. Triandria Monogynia.
Geslachts kenmerken. Dezelfde reeds in deze Flora beschreven, ten opzigte der Bhynchospora alba.
(Zie D. 8. PI. 576).
Soortelijke kenmerken. Culmo trigono, foliis canaliculato-carinatis, fasciculis terminalibus subge-
minis involucro longe minoribus, spiculis subtrifloris; stigmatibus stylo longioribus. Spiculae ferrugi-
neae, setae ternae. — De halm is driekantig, de bladeren gegroefd gekield, de bloembosjes zijn gepaard
bijna eindelings veel korter dan het omwindsel, de aartjes bijna driebloemig, met de stempels
langer dan het stijltje. De aartjes roestkleurig, de borstels drie in getal. a. De geheele plant. b.
De geslachtsdeelen vergroot. — c. De vrucht vergroot.
Groeiplrats. Bij Hengelo en Venbrug in Overijssel, Ehrhart. Bij Harderwijk, van geuns. Bij
Staveren, rainville. Bij Blarikum, bergsma. Ik zelf vond haar, gelijk meer andere Botanici, bil
de Bildt en Achltienhoven in de Provincie Utrecht, in de Wijchensche Veenen in Gelderland en bij
Haren in Groningen. *
Gebruik. Onbekend. Doch wordt door het vee uiet gegeten.